vocabulaire en fhrases-clés chapitre 1 Flashcards
la France
Frankrijk
les vacances (vrouwelijk meervoud)
de vakantie
la piscine
het zwembad
un peu
een beetje
attention
pas op
je suis
ik ben
tu parles
jij spreekt
français
Frans
salut
hoi
bonjour
hallo, goedendag
petit(e)
klein
grand(e)
groot
d’accord
oké
mais
maar
pour
voor
et
en
bien
goed
j’aime
ik vind (het) leuk
on joue
wij spelen
j’habite
ik woon
la famille
de familie, het gezin
le frére
de broer
la soeur
de zus
le chien
de hond
le chat
de kat
le poisson
de vis
le jour
de dag
la fille
het meisje
le garçon
de jongen
le copain
de vriend
la tente
de tent
il y a
er is, er zijn
ici
hier
aussi
ook
pourquoi
waarom
donc
dus
on reste
wij blijven
c’est
het is
bon appétit
eet smakelijk
et toi?
en jij?
la plage
het strand
la mer
de zee
le problème
het probleem
le message
het bericht
le truc
het ding
regarde
kijk
aider
helpen
on adore
wij zijn gek op
merci
bedankt
de rien
niets te danken
aujourd’hui
vandaag
demain
morgen
voilà
hier is, hier zijn
alors
dan
peut-être
misschien
beaucoup
veel
dans
in
quelque chose
iets
beau
mooi
super
super
le pére
de vader
la mére
de moeder
le cousin
de neef
la cousine
de nicht
l’oncle (mannelijk)
de oom
la tante
de tante
le grand-père
de grootvader
la grand-mère
de grootmoeder
le jardin
de tuin
la photo
de foto
la musique
de muziek
le dessin
de tekening
le prix
de prijs
drôle
grappig
fou
gek
on rigole
wij lachen