vocabulaire 19 Flashcards
1
Q
het onthaal
A
l’accueil
2
Q
de artiest
A
l’artiste
3
Q
vrijwilliger
A
le/la bénévole
4
Q
het geluk
A
le bonheur
5
Q
de oorstop
A
le bouchon auditif
6
Q
de armband
A
le bracelet
7
Q
het concert
A
le concert
8
Q
plaats
A
l’emplacement
9
Q
de plek
A
l’endroit
10
Q
de internetruimte
A
l’espace Internet
11
Q
de festival
A
le festival
12
Q
de festivaganger
A
le festivalier
13
Q
het aantal
A
le nombre de
14
Q
de organisator
A
l’organisateur
15
Q
de programma
A
le programme
16
Q
de toiletten
A
les sanitaires
17
Q
het geluid
A
le son
18
Q
de infostand
A
le stand (d’info)
19
Q
de ticket
A
le ticket
20
Q
de modder
A
le boue
21
Q
de pet
A
le casquette
22
Q
de bagagekluis
A
la consigne
23
Q
de coulissen
A
les coulisses
24
Q
de editie
A
l’édition
25
de pendelbus
la nevette
26
de schaduw
l'ombre
27
de eetgelegenheid
la restauration
28
het podium
la scène
29
gratis
gratuit
30
beperkt
limité
31
verantwoordelijk
responsable
32
herbruikbaar
réutilisable
33
uitdelen
distribuer
34
voorzien
prévoir
35
aanbevelen
recommander
36
sinds
depuis
37
vooral
surtout
38
op het programma
au programme
39
in het voorverkoop
en prévente
40
in openlucht
en plein air
41
op het podium staan
être sur le scène
42
voor de fun
pour le fun
43
niets beter dan
rien de tel que
44
wattenstaafje
le coton-tige
45
onthalen ontvangen
accuieller
46
vrijwilligerwerk
bénévolat
47
ketting
le collier
