les expressions du temps Flashcards
1
Q
in de … eeuw
A
au … siècle
2
Q
in … jaartal
A
en… année
3
Q
in de lente
A
au printemps
4
Q
in de zomer
A
en été
5
Q
in de herfst
A
en automne
6
Q
in de winter
A
en hiver
7
Q
voor
A
avant
8
Q
na
A
après
9
Q
rond de middag
A
vers midi
10
Q
’s middags
A
à midi
11
Q
om middernacht
A
à minuit
12
Q
’s ochtends
A
le matin
13
Q
’s namiddags
A
l’après-midi
14
Q
’s avonds
A
le soir
15
Q
’s nachts
A
la nuit
16
Q
(gedurende) drie dagen
A
trois jours
17
Q
in drie dagen
A
dans trois jours
18
Q
gedurende een jaar
A
pendant un an
19
Q
tijdens, gedurende
A
pendants, lors de, durant
20
Q
sinds
A
depuis
21
Q
van… tot (uur)
A
de…à
22
Q
tussen… en …
A
entre… et… heure
23
Q
vanaf
A
à partir de
24
Q
tot
A
jusqu’à
25
van... tot... datum
du...au... (date)
26
een keer per
une fois par
27
alle
tous/toutes les
28
elke/iedere
chaque
29
2/3 maand
2/3 mois
30
1 (maand)
le premier mois
31
gisteren
hier
32
eergisteren
avant-hier
33
vorige week
la semaine dernière
34
vorig jaar
l'année passée
35
vorige maandag...
lundi passé
36
het is ... geleden
il y a
37
de dag ervoor
la veille
38
2 dagen daarvoor
l'avant-veille
39
de week ervoor
la semaine d'avant
40
het jaar ervoor
l'année précédente
41
de maandag ervoor
le lundi précédent
42
vandaag
aujourd'hui
43
vanmorgen
ce matin
44
vanmiddag
cet après-midi
45
vanavand
ce soir
46
deze week
cette semaine
47
op dit moment
en ce moment
48
die dag
ce jour-là
49
die ochtend / die middag / die avond
ce matin-là /cet après-midi-là / ce soir-là
50
die week
cette semaine-là
51
op dat moment
à ce moment-là
52
morgen
demain
53
overmorgen
après-demain
54
volgende week
la semaine prochaine
55
volgende maandag
lundi prochain
56
binnen een / twee / drie … (dagen / weken / maanden /… )
dans un(e) /deux /trois … (jours /
semaines / mois /… )
57
de dag erna
le lendemain
58
twee dagen erna
le surlendemain / deux jours plus tard
59
de week erna
la semaine suivante / d’aprè
60
de maandag / dinsdag / … erna
le lundi / mardi / … suivant / d’aprè
