vocabulaire Flashcards
1
Q
de verkeersregels
A
le code de la route
2
Q
de verkeerslichten
A
les feux
3
Q
het parkeren
A
le stationnement
4
Q
de snelheidsbeperking
A
la limitation de vitesse
5
Q
de preventie
A
la prévention
6
Q
de voorrang
A
la priorité
7
Q
de veiligheid
A
la sécurité
8
Q
zijn veiligheidsgordels vastmaken
A
attacher sa ceinture
9
Q
voorrang hebben
A
avoir la priorité
10
Q
door een rood licht rijden
A
brûler un feu rouge
11
Q
voorrang verlenen
A
donner la priorité
12
Q
zijn richtingaanwijzer gebruiken
A
mettre son clignotant
13
Q
zijn snelheid verminderen
A
réduire sa vitesse
14
Q
toegankelijk
A
accessible
15
Q
het ongeval
A
l’accident
16
Q
de verkeersopstopping
A
le bouchon