Vocabulaire 1 Flashcards
het bureau
1
Q
de bureau
A
le bureau
2
Q
het plan
A
le plan
3
Q
de hoek
A
le coin
4
Q
de kleerkast
A
le garde- robe
5
Q
de relaxzetel
A
le fauteuil relax
6
Q
de kast
A
l’armoire
7
Q
het rek
A
l’etagère
8
Q
de lamp
A
la lamp
9
Q
het nachtkastje
A
la table de nuit
10
Q
de televisie
A
la télé(vision)
11
Q
uitstekend
A
exellent(e)
12
Q
geweldig
A
génial
13
Q
praktisch
A
pratique
14
Q
volgend
A
prochain(e)
15
Q
verhuizen
A
déménager
16
Q
plaatsen/zetten/leggen
A
mettre
17
Q
aanbieden
A
offrir
18
Q
wacht
A
attends
19
Q
veel tijd hebben
A
avoir beaucoup de temps
20
Q
welkom
A
bienvenue
21
Q
dat komt goed uit
A
ça tomb bien
22
Q
het is geen goed idee
A
ce n’est pas une bonne idée
23
Q
het zal geweldig zijn
A
ce sera super
24
Q
schat/lieveling
A
chéri(e)
25
en waarom niet...plaatsen
et pourqoui ne pas mettre
26
en u bent/jullie zijn
et vous êtes
27
goed idee
excellente idée
28
er is niet voldoende plaats
il n' y a pas assez de place
29
ik zou graag hebben
j'aimerais
30
ik vind dat
je trouve que
31
ik hou er niet zo van
moi, je n'aime pas trop
32
de zetel staat op een goeie plaats
le fauteuil est à la bonna place
33
vertrekken we
on y va
34
perfect
parfait
35
misschien
peut-être
36
super goed idee
super goed idee
