vocab 101-150 Flashcards
1
Q
corpulent
A
zwaarlijvig
2
Q
coup
A
staatsgreep door militairen
3
Q
cumulatie
A
opeenhoping van fucnties, straffen …
4
Q
cumuleren
A
functies opstapelen / combineren
5
Q
decadent
A
moreel vervallen
6
Q
decent
A
fatsoenlijk
7
Q
deficit
A
begrotingstekort
8
Q
delict
A
misdrijf
9
Q
deliquent
A
pleger van een strafbaar feit
10
Q
demagogie
A
volksmisleiding
11
Q
demogoog
A
volksmisleider
12
Q
desavoueren
A
niet erkennen
13
Q
detineren
A
gevangen houden
14
Q
diagnose
A
vaststeliing van een ziekt vaniut de verschijnselen
15
Q
discrepantie
A
tegenstrijdigheid
16
Q
dissident
A
andersdenkende inzake politiek
17
Q
distantiëren, zich
A
afstand nemen in figuurlijke zin
18
Q
dotatie
A
schenking
19
Q
draconisch
A
heel streng
20
Q
dubies
A
twifelachtig in negatieve zin