voca 51-150 Flashcards
Facio (2x)
- maken, doen
- maken tot + dubbele acc
Facere, feci, factum
Factum (2x)
- daad
2. feit
Res +gen
Zaak, ding
Rei
Re vera
Inderdaad
Res secundae +gen
Voorspoed
Rerum secundarum
Res gestae +gen
Krijgsdaden
Rerum gestarum
Res militaris +gen
Krijgswezen
Rei militaris
Res novae +gen
Revolutie, omwenteling
Rerum novarum
Res publica +gen
Staat (lett. openbare zaak)
Rei publicae
Res adversae +gen
Tegenspoed
Rerum adversarum
Ac (2x)
- en
2. dan, als (na alius & idem)
Atque (2x)
- en
2. dan, als (na alius & idem)
Dico
Zeggen
Dicere, dixi, dictum
Do
Geven
Dare, dedi, datum
Habeo (2x)
- hebben, houden
- beschouwen als (+ dubb. acc)
Habere, habui, habitum
Alius
(Een) ander(e)
Alia, aliud
Alius … Alius
De een … de ander
Alii … Alii
Sommige(n) … andere(n)
Video (2x)
- zien
- erop toezien
Videre, vidi, visum
Videor
Schijnen
Videri, visus sum
Videtur mihi (2x)
- het schijnt me goed toe
2. ik besluit (+inf)
Per +nv (3x)
- door (… heen)
- gedurende
- door (middel van)
+acc
Animus (3x)
- geest
- ziel
- stemming
Habere in animo
Van plan zijn
Multus
Veel
Plus +gen
Meer
Pluris
Plurimus
Zeer veel
Iam (4x)
- reeds
- nu
- eindelijk
- (niet) meer (na ontkenning)
De +nv (2x)
- Van … af (naar beneden)
- over (bijv. nadenken over)
+abl
Enim
Want, immers
Idem
Dezelfde, hetzelfde
Eadem, idem
Idem ac
Dezelfde, hetzelfde als
Idem atque
Dezelfde, hetzelfde als
Nihil (2x)
- niets
2. niet, geenszins
Nil (2x)
- niets
2. niet, geenszins
Nos
Wij
Nullus +gen
Geen
Nullius
Rex +gen
Koning
Regis
Meus
Mijn
Tuus
Jouw
Inter +nv (2x)
- tussen, temidden van, onder
- tijdens
+ acc
Locus (2x)
- plaats
2. rang
Loca +gen
Gebied (pl)
Locorum
Etiam
Zelfs, ook
Deus
God
Qoud (2x)
- omdat
2. (het feit) dat (voegw.)
Quam (3x)
- dan (na comperativus)
- hoe (in uitroep of vraag)
- zo … mogelijk (+ superlativus)
Quodsi
Maar als
Unus +gen
Één, alleen, enige
Unius
Una
Tesamen
Una cum +nv
Tesamen met
+ abl
Fero (2x)
- brengen, dragen
- verdragen
Ferre, tuli, latum
Pars +gen
- deel
- kant
- partij (pl)
Partis
Dies +gen
Dag
Diei
Tamen
Toch
Volo
Willen
Velle, volui
Bonus
Goed
Melior +gen
Beter
Melioris
Optimus
Best(e)
Manus +gen
- hand
- groep
Manus
Aliquis
Iemand, iets
Aliquid
Aliqui
Een of ander(e)
Aliquae, aliquod
Noster
Ons, onze
Quoque
Ook
Homo +gen
Mens, man
Hominis
Ago (3x)
- voeren
- leiden
- handelen, doen
Agere, egi, actum
Hostis +gen
Vijand
Hostis
Nunc
Nu
Nunc … nunc
Nu eens … dan weer
Magis
Meer
Venio
Komen
Venire, veni, ventum
Iste
Die, dat
Ista, istud
Ne +coni. in bijzin (2x)
- opdat niet
2. dat (na ww van vrezen)
Ne +coni. in hoofdzin
Niet
Ne … quidem
Zelfs … niet
Corpus +gen
Lichaam
Corporis
Vita
(Het) leven
Bellum
Oorlog
Romanus (2x)
- romeins (adi)
2. de Romein (subst.)
Nam
Want
Urbs +gen
Stad
Urbis
Tempus +gen
Tijd
Temporis
Iubeo
Bevelen
Iubere, iussi, iussum
Autem
Echter, maar
Virtus +gen
Moed, goede eigenschap
Virtutis
Pater +gen (2x)
- vader
- senatoren (pl)
Patris
Ita
Zo
Quia
Omdat
Sine +nv
Zonder
+abl
Sic
Zo
Vir
Man