Voc. Les Vêtements: Nederlands -> Frans Flashcards
1
Q
Een kledingsvoorschrift
A
Un code vestimentaire
2
Q
Een gang
A
Un couloir
3
Q
Een leerkracht
A
Un enseignant
4
Q
Een stijl
A
Un look
5
Q
Een probleem
A
Un problème
6
Q
Een topje met spaghettibandjes
A
Un top à bretelles
7
Q
Een kledingstuk
A
Un vêtement
8
Q
Vreemd
A
Bizarre
9
Q
Overdreven
A
Exagéré
10
Q
Verboden
A
Interdit
11
Q
Monotoon, ééntonig
A
Monotone
12
Q
Praktisch, handig
A
Pratique
13
Q
Belachelijk
A
Ridicule
14
Q
Streng
A
Sévère
15
Q
Turkoois, blauw groen
A
Turquoise
16
Q
Kledings-
A
Vestimentaire
17
Q
Houden van (iets)
A
Aimer quelque chose
18
Q
Houden van + inf.
A
Aimer + inf.
19
Q
Bekennen
A
Avouer
20
Q
Kwetsen
A
Blesser
21
Q
Combineren
A
Combiner
22
Q
(Iets) aandoen
A
Mettre (quelque chose)
23
Q
Beschermen
A
Protéger
24
Q
Herkennen
A
Reconnaître
25
Nadenken
Réfléchir
26
Denken
Penser
27
Iets/ iemand respecteren
Respecter quelque chose/ quelqu’un
28
(Ergens) blijven
Rester (quelque part)
29
Zich kleden (met)
S’habiller (de)
30
Verven (van het haar)
(Se) teindre
31
Een kleur
Une couleur
32
Een speelplaats
Une cour de récré
33
Een gewoonte
Une habitude
34
Jaloesie, afgunst
La jalousie
35
Een regel
Une règle
36
Inhouding, strafstudie
Une retenue
37
Sinds
Depuis
38
Eerlijk gezegd
Honnêtement
39
Toch
Quand même
40
Behalve
Sauf
41
Geluk hebben
Avoir de la chance
42
Wat hij wil
Ce qu’il veut
43
Enerzijds…anderzijds
D’une part…d’autre part
44
In het + kleur
En + couleur
45
Gewoonlijk
En général
46
Verplicht zijn om
Être obligé de
47
Een kledingstuk aandoen
Mettre un vêtement
48
Een nota geven (agenda)
Mettre une note
49
Kleren dragen
Porter des vêtements
50
Een uniforme dragen
Porter un uniforme
51
Waarschijnlijk
Sans doute
52
Zich goed/ slecht voelen
Se sentir bien/ mal
53
Een beetje
Un peu de (+ chose)
54
Weinig
Un peu (+ chose)
55
Een juweel
Un bijou
56
Een bikini
Un bikini
57
Een muts
Un bonnet
58
Een armband
Un bracelet
59
Een helm
Un casque
60
Een hoed
Un chapeau
61
Een panty, broekkous
Un collant
62
Een ketting
Un collier
63
Een pak
Un costume
64
Een handschoen
Un gant, des gants
65
Een regenjas
Un imperméable
66
Een jeans
Un jean(s)
67
Een veter
Un lacet
68
Een sporttruitje
Un maillot
69
Zwembroek/ zwempak
Un maillot de bain
70
Een mantel
Un manteau
71
Een broek
Un pantalon
72
Een paraplu
Un parapluie
73
Een trui
Un pull(over)
74
Een trui met een kap
Un pull à capuche
75
Een pyjama
Un pyjama
76
Een short
Un short
77
Een onderbroek
Un slip
78
Een B.H.
Un soutien-gorge
79
Een t-shirt
Un t-shirt
80
Een hak
Un talon
81
Een naaldhak
Un talon aiguille
82
Een stof
Un tissu
83
Een topje (t-shirt)
Un top
84
Een ring
Une bague
85
Sportschoenen
Des baskets (féminin)
86
Een blouse
Une blouse
87
Een laars
Une botte
88
Een hoge(veter)schoen
Une bottine
89
Een oorbel
Une boucle d’oreille
90
Een pet
Une casquette
91
Een riem
Une ceinture
92
Een sok
Une chaussette
93
Een schoen
Une chaussure
94
Een hemd
Une chemise
95
Een das
Une cravate
96
Een sjaal
Une écharpe
97
Een rok
Une jupe
98
Een mouw
Une manche
99
Een pantoffel
Une pantoufle
100
Een zak (kledingstuk)
Une poche
101
Een kleed
Une robe
102
Een sandaal
Une sandale
103
Een teenslipper
Une tong
104
Een jas
Une veste
105
Wol
La laine - en laine
106
Zijde
La soie - en soie
107
Katoen
Le coton- en coton
108
Leder
Le cuir- en cuir