Voc. Les Liens De Famille Flashcards
Een toekomst
Un avenir
Een puber
Un ado(lescent)
Een gedrag
Un comportement
Een conflict
Un conflit
Een huistaak
Un devoir
De boosheid
La colère
Het vertrouwen
La confiance
Een discussie
Une discussion
Een ruzie
Une dispute
De jeugd
La jeunesse
Een gewoonte
Une habitude
Vergelijken
Comparer
Bevestigen
Confirmer
Beslissen
Décider
Verminderen
Diminuer
Verhinderen (om)
Empêcher (de)
Vermijden
Éviter
‘Voortrekken’
Favoriser
Gehoorzamen
Obéir
Iets delen met iemand
Partager quelque chose avec quelqu’un
Verwittigen
Prévenir
Profiteren van iets
Profiter de quelque chose
Oprapen
Ramasser
Opruimen
Ranger
Slagen
Réussir
Zich ongerust maken over
S’inquiéter pour
Zich bezighouden met
S’occuper de
Vechten
Se battre
Zich vergelijken met…
Se comparer à quelqu’un
Zich gedragen
Se comporter
Gaan slapen
Se coucher
Ruzie maken met iemand
Se disputer avec quelqu’un
Overeenkomen met iemand
S’entendre avec quelqu’un
Klagen over
Se plaindre de quelque chose
Zich verzoenen
Se réconcilier
Ledigen
Vider
Afwezig
Absent
Ambitieus
Ambitieux
Bazig
Autoritaire
Creatief
Créatif
Egoïst
Égoïste
Onafhankelijk
Indépendant
Stout
Méchant
Bevoorrecht
Privilégié
Verantwoordelijk
Responsable
Sociaal
Sociable
Het recht hebben om
Avoir le doit de
Gemiddeld
En moyenne
In staat zijn om
Être capable de
(Niet meer) samen zijn
(Ne plus) être ensemble
Boos zijn op iemand
Être fâché contre quelqu’un
Dankbaar zijn
Être reconnaissant
Tevreden zijn
Être satisfait
Een primus zijn (in)
Être un as (en)
Nuttig zijn
Être utile
Vertrouwen hebben in
Faire confiance à quelq’un
Een geheim bewaren
Garder un secret
Iemand met rust laten
Laisser quelqu’un tranquille
Ten opzichte van (mij),
Ten aanzien van (mij)
Par rapport à (moi)
Kleren dragen
Porter des vêtements
In bed blijven liggen
Traîner au lit