Voc. Le Portable À L’ecole Flashcards
1
Q
Een argument
A
Un argument
2
Q
Een nadeel
A
• un désavantage
• un incovénient
3
Q
Een huistaak
A
Un devoir
4
Q
Een “vaste klant”
A
Un habitué
5
Q
Een pesterij
A
Un harcèlement
6
Q
Een lid
A
Un membre
7
Q
Een ontspanningsmoment
A
Un moment de détente
8
Q
Een reglement
A
Un règlement
9
Q
Een spiekbriefje
A
Une antisèche
10
Q
Een toestemming
A
Une autorisation
11
Q
Een directie / een richting
A
Une direction
12
Q
Een toets, evaluatie
A
Une évaluation
13
Q
Een overtreding
A
Une infraction
14
Q
Intimiteit, privacy
A
Une intimité
15
Q
Jaloezie
A
La jalousie
16
Q
Een maatregel
A
Une mesure
17
Q
Een nieuwtje
A
Une nouvelle
18
Q
Een straf
A
Une sanction
19
Q
Een spanning (ruzie)
A
Une tension
20
Q
Een gebruik
A
Une utilisation
21
Q
Beschamend
A
Honteux
22
Q
Vervelend, genant
A
Gênant
23
Q
Storend
A
Pertubant
24
Q
Zeker, weliswaar
A
Certes
25
Buiten
Dehors
26
Noodzakelijkerwijs
Forcément
27
Binnenkort
Prochainement
28
Zonder (iets)
Sans (quelque chose)
29
Toegang hebben tot
Avoir accès à
30
Waarde hebben
Avoir de la valeur
31
Duur zijn, veel kosten
Coûter cher
32
Stiekem (doen)
(Faire) en cachette
33
Geschikt zijn
Être approprié
34
In beslag genomen zijn
Être confisqué
35
Gestraft worden
Être sanctionné
36
Dankzij
Grâce à
37
Bijvoorbeeld
Par exemple
38
Zonder iets te doen
Sans rien faire
39
Van iets bestolen worden
Se faire voler quelque chose
40
Bellen naar iemand
• appeler quelqu’un
• teléphoner à quelqu’un
41
Wachten
Attendre
42
Toestaan
Autoriser
43
Verstoppen, verbergen
Cacher
44
Iets in beslag nemen
Confisquer quelque chose à quelqu’un
45
Lenen (van)
Emprunter quelque chose de
46
Vervelen
Ennuyer
47
Uitzetten, doven
Éteindre
48
Werken
Fonctionner
49
Integreren
Intégrer
50
Leiden tot iets
Mener à quelque chose
51
Delen
Partager
52
Verstoren
Pertuber
53
Uitlenen (aan)
Prêter à
54
Verwittigen
Prévenir
55
Geruststellen
Rassurer
56
Weigeren
Refuser
57
Herhalen
Réviser
58
Bellen
Sonner
59
Rondhangen
Squatter
60
Dulden
Tolérer
61
Iets stelen
Voler quelque chose