Visueel systeem Flashcards

1
Q

Zichtbaar licht

A

400-700 nm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voordelen kleurenzicht

A

Herkennen van rijpe vruchten
Signaalkleuren met rol in voortplanting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Analogie van camera en oog

A

Pupil = diafragma
Ooglens = convexe lens
Achterste oogkamer = donkere kamer
Retina = film

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Lenzen in het oog

A

Ooglens met dioptrie van 13-36 D met mogelijkheid om aan te passen = accommodatie
Cornea met vaste dioptrie van 43 D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dioptrie

A

1/focusafstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Convexe lens

A

Positieve bolle lens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Concave lens

A

Negatieve holle lens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pupildiameter

A

Miosis = opening verkleinen, gunstig effect op scherp zicht
Mydriase = opening vergroten, meer lichtinval
Optimale diameter = 3mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Near respons

A
  • Accommodatie van de lens
  • Convergentie van oogassen
  • Miosis, afhankelijk van de hoeveelheid licht in omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Oogafwijkingen

A
  • Emmetropie = normaal zicht
  • Myopie = bijziendheid, corrigeren met negatieve lens
  • Hypermetropie = verziendheid, corrigeren met positieve lens
  • Astigmatisme = hoornvlies of netvlies met rare vorm
  • Presbyopie = ouderdomsverziendheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Opbouw van de retina

A

Doorheen de retina liggen staafjes en kegeltjes, maar in de fovea liggen alleen kegeltjes
Fovea ontbreekt ganglion cellaag
Retina = 10 lagen dik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Retinaal pigment epitheel

A
  • Voedende functie
  • Recycling station voor delen van de fotoreceptorcellen
  • Dient als buitenste bloed-retina barrière
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Netvliesloslating

A

Retinaal pigment epitheel en fotoreceptorcellen komen van elkaar los omdat daar geen sterke verbindingen tussen zitten
= medische urgentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Blinde vlek

A

Plaats waar de n. opticus ontspringt en geen fotoreceptorcellen liggen
Kan je zelf identificeren door behulp van trucjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fovea

A

Plaats voor het scherp zicht
Ziet maar een klein deel van het hele gezichtsveld, maar ogen vertonen continu microsaccades om de rest te kunnen invullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Visuele resolutie

A

Optimum = 3 cycli per graad bij minimaal contrast
Maximum 60 cycli per graad bij hoog contrast
1 booggraad = 300 micrometer
=> 300/60 = 5 micrometer
1 cycli moet minstens 5 micrometer zijn om te kunnen onderscheiden
Diameter van 1 kegeltjes is 2,5 micrometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Testen voor gezichtscherpte

A

Op 6 meter afstand staan
- Snellen kaart = letters herkennen
- Landolt’s C’s = Opening van de C herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verdeling van kegeltjes

A
  • 64% rood gevoelig
  • 32% groen gevoelig
  • 4% blauw gevoelig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verdeling staafjes en kegeltjes in retina

A

6 miljoen kegeltjes, voornamelijk in fovea
120 miljoen staafjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Chromatische aberraties in ooglens systeem

A

Blauw en rood lijken in een verschillende focaal vlak te liggen
-> Focus punt van oog verschilt per golflengte
Wordt getest met de duochrome test
Microscopen corrigeren hiervoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bewegingen van ogen

A
  • Foveatie = scene op de fovea projecteren
  • Saccade = blik naar ander interesse punt richten
  • Smooth pursuit = bewegend target volgen met gladde volg bewegingen
  • Vergence = oogassen naar elkaar toe brengen om dichtbij te focussen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Fotoreceptoradaptatie

A

Als je lang naar een beeld kijkt, lijkt het te verdwijnen
Eens de ogen bewegen wordt het beeld terug zichtbaar
Vaak zien we bij lang kijken naar een beeld ook de opponente kleuren naar boven komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Corticale zones betrokken bij aansturen van oogbewegingen

A
  • Area 8 = frontal eye field
  • Area 7 = parietal eye field
  • Supplementair eye field
    Deze gebieden zijn verbonden met de colliculus superior om de gewilde beweging over te brengen naar het oog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Retinale zenuwschakeling

A

Verticale hoofdweg:
- fotoreceptorcellen stelt glutamaat vrij op bipolaire cel en horizontale cel
- bipolaire cellen stelt glutamaat vrij op ganglion cel
- ganglion cellen
Horizontale connecties :
- horizontale cellen
- amacriene cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Ribbon synaps

A

Gekartelde synapsen tussen de fotoreceptorcellen en bipolaire cellen en tussen fotoreceptorcellen en horizontale cellen

26
Q

Reactie van kegel op licht

A

Belichting van kegel zorgt voor minder glutamaat vrijstelling

27
Q

ON-bipolaire cel

A

Kegel wordt belicht
-> Unbinding van glutamaat van mGluR6 receptor
TRPM 1 kanaal opent
Depolarisatie van bipolaire cel
Glutamaat vrijstelling op ganglion cel
Depolarisatie van ganglion cel
Meer actiepotentialen

28
Q

OFF-bipolaire cel

A

Kegel wordt belicht
Er wordt minder glutamaat vrijgesteld door kegel dus er gaan geen AMPA kanalen open
Bipolaire cel gaat hyperpolariseren
Er wordt minder glutamaat vrijgesteld op de ganglion cellen
Er gaan minder actiepotentialen zijn

29
Q

Cascade van staafjes

A

Gaan wazige informatie capteren
Staafjes connecteren via ON-bipolaire cellen naar amacriene A2 cellen
A2 cellen staan via gap junctions in contact met ON bipolaire cellen van kegeltjes en stellen glycine vrij op de OFF bipolaire cellen wat inhiberend is en zorgt voor een tekenomkering

30
Q

Receptief veld van ganglion cel

A

2 delen
- Center = activerend
- Surround = inhiberend

31
Q

Convergentie en divergentie in retina

A

Staafjes convergeren naar ganglion cellen
Kegeltjes divergeren naar ganglioncellen en convergeren nog verder naar primaire visuele cortex = veiligheidsmechanisme

32
Q

Center-surround bij een ON M-ganglion cellen

A

= Grote ganglion cellen
Belichting van het center zorgt voor meer actiepotentialen
Belichting van de omgeving zorgt voor minder actiepotentialen
Belichting van het hele veld heeft geen gevolg want + en - heffen elkaar op
Dit is omgekeerd bij een OFF-ganglion cel

33
Q

Center-surround bij kleuren zicht

A

= P-ganglion cellen
Rood - groen veld
Centrum met rood belichten zorgt voor meer actiepotentialen
Surround met groen belichten zorgt voor minder actiepotentialen
Kleurenzicht werkt met kleurverschil signalen

34
Q

Fotopigmenten

A

3 rhodopsines voor de kegeltjes
- rood lang
- groen medium
- blauw kort
Scotopsine voor staafjes
Melanopsine voor de ganglion cellen (rol in dag-nacht ritme)

35
Q

Center-surround schakeling
-> Belichting center

A

Toestand in donker:
Kegel is gedepolariseerd en stelt veel glutamaat vrij
Bipolaire cel wordt gehyperpolariseerd door inhibitie door glutamaat
Ganglion cel vuurt nauwelijks AP
Toestand in licht
Kegel is gehyperpolariseerd en stelt nauwelijks glutamaat vrij
Bipolaire cel wordt gedepolariseerd
Ganglion cel vuurt veel AP

36
Q

Center-surround schakeling
-> Belichting surround

A

Kegel (in surround) wordt belicht en gaat hyperpolariseren
Horizontale cel gaat ook hyperpolariseren (tekenbehoud)
Horizontale cel zorgt voor depolarisatie van kegel (in center)(tekenomkering)
Bipolaire cel gaat hyperpolariseren
Ganglion cel vuurt nauwelijks AP

37
Q

Beeldcontrast

A

Rol van center-surround antagonisme
Meer licht op center dan periferie
-> - kan + niet opheffen en er wordt een sterker signaal naar de hersenen gestuurd

38
Q

Kleuren zijn talig

A

Rood = betekenis gegeven aan een woord
Link tussen visuele en auditieve informatie

39
Q

Hebbian learning

A

Neurons that fire together, wire together
-> Neuronen die reageren op eenzelfde stimulus, maken synaptische verbindingen met elkaar

40
Q

Kleurstandvastigheid

A

Ook al is er 1 overheersende kleur, je zal andere kleuren kunnen blijven zien

41
Q

Complementaire kleuren

A

Lang kijken naar rood zorgt ervoor dat rode center gedesensitiseerd geraakt en minder actiepotentialen stuur, waardoor je groen ziet

42
Q

Weg van oog naar V1

A

Oog -> n. opticus -> chiasma -> laterale geniculate nucleus -> radiatio optica -> Primaire visuele cortex (V1)

43
Q

Area 17 van Brodmann

A

Primaire visuele cortex (V1)

44
Q

Binoculaire zone

A

Deel van het gezichtsveld dat overlapt tussen beide ogen

45
Q

Informatie van M-ganglion cellen

A
  • contrast
  • diepte
  • beweging
46
Q

Informatie van P-ganglion cellen

A
  • kleur
  • detail zicht = grote spatiale resolutie
47
Q

Organisatie van LGN

A

6 lamina
-> M-cellen komen aan op laag 1 en 2 en sturen input naar oppervlakkige laag IV van V1 (IV-alfa)
-> P-cellen kommen aan op laag 3-6 en sturen input naar diepe laag IV van V1 (IV-beta)
Tussen de laminae van de LGN liggen de koniocellulaire laminae, die sturen input naar laag III van V1

48
Q

Cytochroom oxidase blobs en interblobs

A

Zones die deel nemen aan kleurverwerking en veel mitochondriën bezitten omdat er veel energiegebruik gepaard gaat mer kleurverwerking

49
Q

Organisatie V1

A
  • Retinotopie = plaats op fovea komt overeen met een plaats in V1
  • Columnaire organisatie
    -> Oculaire dominantie kolommen
    -> Oriëntatie kolommen
    -> Blobs + interblobs
50
Q

Input van beide ogen …

A

Blijft gescheiden in verschillende lagen in de laterale geniculate nucleus

51
Q

Oculaire dominantie kolommen

A

De input van beide ogen is gescheiden, maar vergelijkbare zonen van beide ogen liggen wel dicht bij elkaar

52
Q

Strabisme

A

= scheelzien
de beelden van beide ogen worden slecht samengebracht, als reactie gaan de hersenen 1 beeld onderdrukken
Risico op lui oog
Moet opgelost worden voor 6 jaar

53
Q

Dieptezicht

A

Door fusie van beelden van beide ogen
Er zijn trucjes om met 1 oog dieptezicht te hebben

54
Q

Oriëntatie gevoelige neuronen

A

Simple cells : convergentie van center-surround velden naar een 2de neuron
-> vuren maximaal bij een lange lineaire stimulus die alle centers belicht
Complex cells : convergentie naar een 3de neuron
-> vuren maximaal bij bepaalde richting, maar niet plaatsafhankelijk

55
Q

Visuele associatiezones

A
  • V1 = objectconturen
  • V2 = illusoire contouren + analyse complexe vormen
  • V3a = richting en bewegingsdetectie
  • V3 = objectpositie in de ruimte
  • V4 = kleurverwerking
  • V5 = motion en beweging in beeld
  • V6 = stereoscopisch dieptezicht
  • V7 = onbekend
  • V8 = kleurprocessing
  • LO = reageert op large objects
  • Gyrus fusiformis = aangezichten herkennen
56
Q

What-pathway

A

= ventrale stroom
achterhalen wat je ziet
P-pathway die via V1, V2 en V4 naar inferotemporaal loopt
Kleur, vorm en scherp zicht

57
Q

Where-pathway

A

= dorsale stroom
M-pathway die via V1, V2, V3 en V5 naar parietaal loopt
plaatsinformatie

58
Q

Retionotopie

A

Aanwezig in V1, maar verdwijnt bij de verdere verwerking van de gegevens

59
Q

Gyrus fusiformis

A

Ligt niet ver van V1 en maakt deel uit van what pathway
Herkennen van aangezichten
Er zijn vele categorie-specifieke zones, maar ze liggen niet allemaal in de gyrus fusiformis

60
Q

Makaak aap

A

Er is meer geweten over de hersenen van deze aap dan over de hersenen van de mens

61
Q

Binding problem

A

Al de verschillende beeldkenmerken worden parallel verwerkt, en moeten achteraf terug samenkomen tot 1 ervaring.
Er is nog niet geweten hoe dit gebeurt