Virussen Flashcards

1
Q

wat zijn virussen?

A

Obligaat intracellulaire parasieten die dus altijd een gastheercel nodig hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waaruit bestaat het genoom van een virus?

A

DNA of RNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe heet de extracellulaire vorm van een virus?

A

partikel of een virion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

virussen zijn passieve agentia, wat betekent dit?

A

ze denken niet en ze heben geen plan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een virus infecteert een cel en hierna komt de eclipse fase, wat is dit?

A

dit is een fase waarbij het virus niet te detecteren is en bezig is met reproduceren. hierna komt een hele lading aan virussen naar buiten wat de burst heet en dit gaat vaak ten koste van de gastheercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waaruit bestaat een virus?

A

nucleïnezuur aka dna of rna met aaromheen een capside wat samen een nucleocapside heet. hieromheen bevindt zich soms een envelop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

heeft een virus een kern, ribosomen of een celwand?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het nadeel van een virus zonder envelop

A

deze kunnen niet tegen uitdroging en gaan dood als contact met zeep of lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

op welke 3 manieren kan een virus ingedeeld worden?

A

morfologie en genetisch materiaal, ziekte, mRNA sythese (Baltimore schaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe verloopt het replicatieproces van een virus?

A
  1. aanhechting van virus aan receptoren op celoppervlak mbv tropisme
  2. entree: naked -> penetratie en endocytose, enveloped -> endocytose en membraan fusie
  3. synthese van dna/rna en mrnA wordt afgelezen om eiwitten te vormen
  4. assemblage: samenbrengen van DNA/RNA en eiwitten voor een nucleocapside
  5. budding en release
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar en hoe repliceren DNA-virussen zich?

A

in de celkern mbv DNA-polymerases en splicingsenzymen van de gastheercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar en hoe repliceren RNA-virussen zich?

A

in het cytoplasma met ipv splicingsenzymen protease

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een bacteriofaag

A

een virus dat alleen bacterien ingecteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is gastheerspecificiteit en waar wordt dit door bepaald?

A

> virus bindt zich altijd aan 1 specifiek celtype

> bepaald door de capside of de envelop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de latentieperiode?

A

Wanneer een virus aanwezig is in de gastheercel maar nog geen virionen produceert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uit welke 5 stappen bestaat het vermenigvuldigingsproces van virussen? (En wat houden deze stappen in?)

A
  1. aanhechting > bind aan receptoren op de cel
  2. entree ( naked > penetratie en endocytose, enveloped > membraanfusie en endocytose)
  3. synthese van DNA/RNA en eiwitten
  4. Assemblage > samenbrengen DNA/RNA en eiwitten > nucleocapside ontstaat (budding)
  5. Release van de budding > nieuwe cellen kunnen geinfecteerd worden
17
Q

Wat is attenuatie?

A

Wanneer een virus op zo een manier muteert dat de pathogeniteit verzwakt

18
Q

Welke 2 voordelen kan mutatie voor een virus hebben?

A

> door veranderde enzymactiviteit kan een virus resistent worden tegen anti-virale middelen
helpt tegen immuunrespons gastheer, deze kan het virus niet meer herkennen

19
Q

hoe kunnen Rna-virussen hun genetisch materiaal veranderen?

A
  1. standaardmutaties in het genoom = antigene drift
  2. recombinatie van virale genomen
    3, reassorting van virale genomen -> delen van het genoom worden uitgewissels wat alleen voorkomt bij virussen met een gesegmenteerd genoom = antigene shift
20
Q

welke 3 functies hebben virale eiwitten?

A
  1. virale eiwitten die dienen als specifiek component voor replicatie van genoom
  2. virale proteases die betrokken zijn bij de proteolytische klieving van gesynthetiseerde eiwtten
  3. virale eiwitten die fungeren als structuurelement van het virus zelf -> bepalen de antigene eigenschappen en bevatten de epitopen
21
Q

wanneer spreken we van transmissie?

A

wanneer het virus in contact komt met een gastheercel

22
Q

wat zijn lytische infecties?

A

maken gastheercel dood en het virus kan verspreiden

influenza en polio

23
Q

wat is een latente infectie

A

een infectie die geen symptomen veroorzaakt, micro is het er wel maar gewoon niet actief aherpes, epstein-Barr, varicella zoster virus

24
Q

wat zijn celtransformatie infecties

A

epstein-Barr(Burkitt) , HPV (cervixcarcinoom), HHV8(kaposi sarcoom)

25
Q

wat is het Guillain-Barre syndroom?

A

een post-infectieuze complicatie van CMV-infectie
moleculaire mimicry: een virusinfectie leidt tot een antilichaam respons (humoraal) van de gastheer. eechter indien er een structurele overeenkomst tussen virale antigeen en weefselantigeen is, kan tgv kruisreagerende antistoffen een weefselschade optreden bij de gastheer
(kruisreagerende T-lymfocyten)

26
Q

op welke 3 manieren kan een virus bestreden worden

A
  1. binding van antistoffen aan virus
  2. binding van cytotoxische T-cel aan de cel, induceren van apoptose van cel
  3. productie van interferonen door verschillende leukocyten, hiermee wordt de replicatie van een virus in een geinfecteerde cel geremd