Virologie H3 Flashcards
Uitgang familie
-viridae
uitgang subfamilie
-virinae
uitgang virus
-virus
indeling
Orde (-viralis) –> Familie –> Subfamilie -> genus –> species (eigenlijk virus)
Antigene verwantschap
In welke mate reageren Asn opgebouwd tegen virus A met virus B en C (serologische verwantschap), vaak is er een gedeeltelijke verwantschap –> reageren het best tegen virus A, maar reageren ook een beetje tegen virus B en niet tegen virus C. (te verschillend HA).
Genetische verwantschap
%homologie in het genoom van virus A in vergelijking met virus B of C (NZ of AZ sequentie). Uitgedrukt in % homologie in het genoom.
virusisolaat
dit zegt we hebben uit een staal van een geïnfecteerd dier, het virus kunnen kweken in celculturen, het is geïsoleerd
In het labo eigen kopijen kunnen maken.
Virusstam
een virusisolaat dat ook grondig bestudeerd is en dus antigenisch en genetisch onderzocht is. Dit zit in een vaccin. Een virusisolaat is nog geen virusstam.
Serotypen
Geen serologische kruisreactie. Geen kruisbescherming: infectie met serotype 1 geeft geen bescherming tegen infectie met serotype 2.
subtypen
gedeeltelijke serologische kruisreactie
gedeeltelijke kruisbescherming
serologische kruisreactie
dwz dat een bepaalde As reageert met virus A en met virus B. Zonder serologische kruisreactie geen serologische kruisbescherming, MAAR indien er serologische kruisreactie is wil dat niet direct zeggen dat er ook serologische kruisbescherming is. Alleen neutraliserende Asn kunnen de infectie voorkomen. Dus als de kruisreagerende Asn gericht zijn tegenover verschillende delen dan geen kruisreactie. Als de neutraliserende Asn kruisreagerend zijn kan er ook kruisbescherming zijn.
Zijn virussen diersoortspecifiek?
Over het algemeen wel. Het is moeilijk voor een virus een diersoortsprong te maken en zich aan te passen aan de nieuwe GH. Soms is er wel interspecies transmissie (diersoort sprong) en adaptatie - meestal erge gevallen.