virologie Flashcards
Welke virussen hebben een gesegmenteerd genoom en welke voordelen biedt dat voor hen?
–> Vb van gesegmenteerde virussen:
- Griepvirussen (enkelstrenging RNA, 8 segmenten)
- Rotavirus (dubbelstrengig RNA, 11 segmenten)
- Hantavirussen (veroorzaakt nierinsufficiëntie, bunyaviridae familie)
–> Voordelen:
* Reassorteren met elkaar: recombinatie zorgt zo voor nieuwe eigenschappen voor de virussen en het ontstaan van nieuwe stammen (= Antigenische shift bij influenza)
* Snellere evolutie
* Flexibiliteit in genexpressie
voorbeelden van circulair/lineair genoom
lineair:
ssDNA = parovirus B19
- kinderziekte gepaard met koorts, rode wangen (lijken “geslagen”) = slapped cheek syndrome
- primo infectie tijdens zws = problematisch –> gevaarlijk voor foetus = ontwikkeling RBC w stilgelegd –> R/ bloedtransfusie: werkt zeer goed maar heel moeilijk
dsDNA = herpesvirus
ssRNA = mazelen
circulair
dsDNA = papillomavirus (HOV, wratten)
ssRNA = viroiden
- geen capside, geen volledige virus
- pseudo ds (hairpin loops)
replicatie bij virussen
- binding aan cellulaire receptor
- binnendringen doelwitcel
- enveloppe fusie met PM
- endocytose zonder enveloppe
- endocytose geënvelopeerd virus - ontmanteling virus (capside gaat spontaan open)
- synthese ‘vroege eiw’
- viraal DNA/RNA replicatie
- synthese late eiwt
- assemblage virions (nieuwe virale deeltjes)
- vrijzetting nieuwe virions
- budding (bij chronische sluimerende aandoeningen)
- cytolyse (bij acute plots aandoeningen)
Hoe kunnen nieuwe viruspartikels de cel verlaten?
Cytolyse = aggresievere vorm
- Virus blijft nieuwe virions produceren tot de cel kapot gaat
- Cel lysis
- Veel partikels die tegelijk vrijkomen
- Vaak bij jongeren virussen
Budding = knopvorming, rustigere vorm
- Met membraan afgescheiden van de cel
- Gastheercel kan dit langer overleven als het traag gebeurt
- Als dit massaal gebeurt: apoptose (vb bij HIV)
Wat is seroneutralisatie
Wordt gebruikt in het labo bij het onrechtstreeks aantonen van antistoffen in virussen. Seroneutralisatie helpt bij beoordelen van aanwezigheid/ effectiviteit van neutraliserende antilichamen in serum.
Cellen op een vaste drager –> virussen worden toegevoegd.
–> Deze virussen gaan de cel lyseren waardoor de cellen zich loswerken van de vaste drager en er geen cellen meer overblijven op de bodem na het uitkappen
OF
indien er antilichamen aanwezig zijn, zien we dat de antigenen van het virus op antilichamen binden, de cellen blijven overleven en cellen vast blijven hangen op de bodem
complementfixatie test, hoe werkt het?
Klassieke serologische techniek voor detectie specifieke antilichamen tegen bepaald antigeen. Gebaseerd op principe dat antilichamen een complementactiverend systeem kunnen fixeren in aanwezigheid van hun specifiek antigeen:
STEL:
- Geen Ab aanwezig
+ virus toegevoegd + complement toegevoegd
–> Complementfactoren gaan RBC lyseren waardoor er Hg vrijkomt
–> Hemolyse van het staal (rode kleur verkregen)
- Wel Ab
+ virus toegevoegd + complement toegevoegd
–> Ag-Ab complexen gevormd
– > Complement is gefixeerd en heeft meer affiniteit voor Ag-Ab complex dan voor RBC
–> RBC ondergaan geen lysis, geen hemolyse
(doe adhv tekening)
Verschillende cellijnen bij viruskweek?
Primaire cellen:
= direct verkrege uit weefsel ve organisme
- Vb = niercellen van aapjes
- Goede groei voor virussen
- Beperkte levensduur, 1-2 delingen daarna senscentie (= verouderen en stoppen met groeien)
- splitsing: v 1 cellijn terug nieuwe cellijn maken door trypsinisatie
- Niet meer in dit labo
Continue cellen:
= afkomstig van primair celcultuur die een onbeperkt vermogen tot delen heeft ontwikkeld
- Uit kankercellen (HeLa, Vero, Hep2)
- Kunnen onbeperkt delen, als gevolg van mutaties of virale transformatie
- Geen contact-inhibitie –> op tijd splitsen
Semi-continue cellen:
- vb Embryonale niercellen of fibroblasten
- Beperkte maar langere levensduur (jaren)
- 50 splitsingen
- Mogelijkheid tot invriezen
- Geschikt voor vacccin-productie
- Stabieler dan primaire cellen maar beter representatief voor natuurlijke cellen dan continue cellen
Welke cytopathogene effecten veroorzaken virusse op de cellen?
- Plaques (cellysis) :
cellen gaan dood en kleuren niet meer aan, zo zie je waar het virus werkt (door opklaringen id kweek). Met verdunningen kijken wanneer cellen niet meer lysis ondergaan (titratie). zo kan je virussen kwantificeren (gebeurt nu niet meer) - Kerninclusies:
verdichtingen (klompjes virussen) in de kern, versch virussen geven ander soort verdichtigen
tropisch virus = draden in de kern - Cytoplasmatische inclusies:
virale eiwitten die zich opstapelen in cytoplasma en zichtbaar worden. Kunnen de kern naar de rand duwen of indeukingen geven - Reuscelvorming/ syncytia:
(vb Cytomegalovirus/ Herpes)
cytofagocytose zorgt ervoor dat geïnfecteerde cel andere cellen gaat fagocyteren = reuscellen
soms met meerdere kernen. andere cellen innemen ih cytoplasma
Artefacten zijn belangrijk! : vergissingen, verwarrend beeld, plaques in een niet-confluente cellaag, intranucleaire inclusies = mitosefiguren, intracytoplasmatische inclusie = opgenomen kleurstof
Welke labo testen bestaan er voor detectie van antistoffen?
Onrechtstreeks aantonen antistoffen:
- Immunofluorescentie
- hemagglutinatie-inhibitie (antistoffen aanwezig binden aan virus = GN hemagglutinatie + pos test= wel antistoffen aanwezig wrdr RBC rollen naar diepste punt van staalbuis)
- Complementfixatie
- ELISA (meest gebruikt)
- Seroneutralisatie
Antigeendetectie, welke testen ?
- immunofluorescentie
- immunochromatografie
- hemaglutinatie (neg= staal buis een rood puntje want RBC rollen naar onderste punt)
Waarom kunnen sommige mensen niet besmet raken met HIV?
Een HIV virus hangt vast aan 3 plaatsen om zo de cel binnen te dringen:
1. CD4
2. CCR5
3. Gp41
Door een mutatie in het CCR5-gen kan resistentie ontstaan. Deze codeert voor een receptor (CCR5) die zich op oppervlakte van bepaalde immuuncellen zoals T-cellen bevindt.
–> 32 nucleotide deletie in midden CCR5: eerste 4 transmembraan domeinen w gevormd en dan deletie en snel in stopcodon
–> HIV kan dus niet meer infecteren door een veel kleiner eiwit die niet meer functioneel is
Bespreek HAART (in de context van een HIV patiënt)
HAART = highly active anti-retroviral therapy
Is een combinatie van 3 of meer antiretrovirale geneesmiddelen:
- Virale suppresie (hoeveelheid HIV in bloed verlagen)
- Immuunherstel (aantal CD4-cellen verhogen)
- Resistentie-preventie + levenskwaliteit verbeteren
Medicijnklassen:
- NRTI’s (reverse transcriptase blokkeren)
- NNRTI’s (remmen direct reverse transcriptase)
- PI’s (protease inhibitoren)
= heef gezorgd voor een enorme daling van sterfte door AIDS
in begin moeilijk medicatie schema
momenteel helemaal veranderd: 1 pilletje per dag = tenofovir
Bespreek HIV replicatie en hoe de geneesmiddelen hierop inwerken
Soort sleutel-slot principe tussen gp160 (glycoproteïne) en het CD4 op de gastheercel
- Gp160 bestaande uit gp120 en gp41. Gp120 zal als eerste binden aan CD4-molecule.
- Na deze binding treedt er een conformatieverandering op in het gp120 binden aan coreceptor CCR5. Zorgt voor vasthechting virus aan receptor (CD4) + coreceptor (CCR5)
- Het virus kan zijn RNA in de gastheercel afleveren en via reverse-transcriptase een DNA-streng maken a.h.v. RNA, dat door integrase in het DNA van de gastheercel wordt ingebouwd.
- Na de binding van gp120 met CCR5 conformatieverandering in gp41
- Gp41 kan binden aan het fusiedomein (3e binding) –> virus vast getrokken aan celmembraan van gastheercel: 2 membranen gaan vervloeien
Antiretrovirale therapie werkt in op verschillende momenten van de levenscyclus van HIV
NRTI’s = nucleoside reverse transcriptase inhibitors –> remmen RT: geen aanmaak van genetisch materiaal
NNRTI’s = non-nucleoside reverse transcriptase inhibitors –> niet-competitief en direct binden / remmen RT (RNA- en DNA-afhankelijke DNA-polymeraseactiviteit blokkeren)
PI’s = protease inhibitors –> verhinderen aanmaak virale replicatie door te binden aan virale proteasen en blokkeren dus het splitsen van eiwitprecursoren nodig voor de productie van virale partikels
HIV entry uitleggen
Soort sleutel-slot principe tussen gp160 (glycoproteïne) en het CD4 op de gastheercel
1. Gp160 bestaande uit gp120 en gp41. Gp120 zal als eerste binden aan CD4-molecule.
2. Na deze binding treedt er een conformatieverandering op in het gp120 binden aan coreceptor CCR5. Zorgt voor vasthechting virus aan receptor (CD4) + coreceptor (CCR5)
3. Het virus kan zijn RNA in de gastheercel afleveren en via reverse-transcriptase een DNA-streng maken a.h.v. RNA, dat door integrase in het DNA van de gastheercel wordt ingebouwd.
4. Na de binding van gp120 met CCR5 –> conformatieverandering in gp41
5. Gp41 kan binden aan het fusiedomein (3e binding) –> virus vast getrokken aan celmembraan van gastheercel: 2 membranen gaan vervloeien
symptomen HIV
besmetting: eerste dagen gebeurt er niks
Primoinfectie : seroconverisie
- rash (1-2w)
- afteuze ulceraties
- tonsillaire vergroting
- lymfeklier vergroting
- folliculaire hyperplasie
Na seroconversie:
- non-progressor; asymptomatisch stadium
- rapid progressor
- intermediaire progressor
zonder behandeling: sterven in HIV wastingsyndroom
Bespreek epidermodysplasie verruciformis
= cutaan, maligne letsel van het humaan papillomavirus
- HPV5 & HPV8
- Genetische aandoening: mutaties in EVER1 / EVER2 genen
- Psoriasis-like beeld –> onderzoek bezig om te kijken of dit de oorzaak is
- verhoornde letsels op handen of voeten meestal bv tree man syndroom
- Kan tot huidkanker evolueren (vooral bij blootstelling aan zon)
welke virussen veroorzaken genitale wratten?
= Benigne mucosale letsels van het papillomavirus
- HPV6 & HPV 11
- Exofytisch (naar buiten) groeiende, scherp begrensde verhevenheden (bloemkoolachtig oppervlak) , verhoornen mogelijk
- als de moeder genitale wratten heeft kan er bij geboorte van het kind HPV op de stembanden vestigen doordat het vochtig materiaal ingeademd wordt
transformatiezone & HPV
maligne HPV thv transformatiezone bij een vrouw
transformatiezone = squamo-columnair junctie
–> meerlagig epitheel vd vagina overgaat in columnair epitheel vd cervix
prototypes HP16 en HP18
hoe evalueren ?
1. biopt nemen door conus weg te nemen
- biopsie van letsel = dysplastisch continuum
2. uitstrijkje nemen
- ook dysplatische continuum
welke vaccins bij welke HPV infectie?
- Cervarix –> HPV16 & 18 (maligne mucosale HPV) : bij baarmoederhalskanker, werkt tegen 70% van de kankers
- Gardasil –> HPV16, 18, 6 en 11 (benigne + maligne mucosale HPV) : bij baarmoederhalskanker en tegen genitale wratten
- Gardasil 9 –> Tegen 5 extra componenten: HPV31/ 33 = broertje van HPV16, HPV45 = broertje van HPV18, HPV52/ 58 = veroorzaken ook deel van baarmoederhalskankers, werkt tegen 90% van de kankers
Hoe werken neuraminidase-inhibitoren?
Neuraminidase-inhibitoren zijn in een celcultuur van belang als antiviraal middel. Deze verhinderen dat neuraminidase het virus kan losknippen, de viruspartikels gaan dus aan elkaar blijven hangen.
–> klonters vorming van virussen , stopt verspreiding v/h virus
(vb: Zanamivir/ tamiflu)
Leg uit wat hemagglutinine en neuraminidase doen bij het influenzavirus
= viruseiwitten in enveloppe
Hemagglutinine:
nodig om aan het doelwitepitheel van een cel te kunnen vasthangen en zo binnen te geraken
Neuraminidase:
moleculair schaartjes die het virus losknippen uit de gastheercel zodanig het budding proces kan beginnen (siaalzuurresidu’s worden afgeknipt). Zorgt er ook voor dat nieuwe virusdeeltjes op zichzelf blijven en niet samenklonteren tot 1 enorm virusdeeltje.
pandemie - epidemie infleunza A
H1N1
- Spaanse griep
- oorsprong bij watervogels
- 5 fragmenten
- men dacht dat het een bacterie was
- later ook de russische griep door labo incident
- later afkomstig van varkens –> Mexicaanse griep
H2N2
- Aziatische griep
- 3 fragmenten v watervogels + 5 fragmenten v Spaanse griep
- 10j gecirculeerd
H3N2
- Hong Kong griep
- cijfers rondom circulatie onduidelijk
- 2 fragmenten nieuwe watervogels + 1 fragment H2N2 + 5 fragmenten H1N1
vaccins bij infleunza
werkgroep WHO bepaalt samenstelling van jaarlijks nieuwvaccin
- 5/6 goed
- NEXTFLU –> initiatief waarbij infleunza stammen naar labo’s w gestuurd om RNA seq te bepalen –> zo zien wat meer gemuteerd heeft en zo een vaccin maken
Vaccineren optimaal in okt/nov –> heeft een werking van 6-12 maand
- maar bij oderen & verminderd gezondheid minder lang beschermd
risico groepen:
- zwangere vrouwen
- chronisch zieke mensen, chronisch medicatie nemen
Quadrivalente vaccins
- A/H1N1
- A/H3N2
- victoria B
- yamagata B
Bespreek de verschillende coronavirussen bij de mens.
1) OC43
- lijkt op Russische griep sequentie (1889) / rundersequentie
- Analoge pandemie aan COVID-19
- Geur- en smaakverlies
- Hypothese = Russische griep was OC43-corona pandemie
2) SARS (2003) = severe acute respiratory syndrome
- Bètacoronavirus
- Hoge mortaliteit (5-15%)
- Civetkat als tussengastheer
- Incubatieperiode = 2-7 dagen
- dreigede een pandemie te worden ma uiteindelijk vooral enkel in China
- mortaliteit zeer hoog
3) MERS (2013) = middle east respiratory syndrome
- betacoronavirus
- Mortaliteit (+/- 30%)
- Na contact met kamelen (vooral dromedaris)
- Incubatieperiode = 2-14 dagen
4) SARS-COV-2 (COVID-19)
- betacoronavirus
- Vleermuis – schubdier (Wuhan) – mens
- Gelijkend op SARS
- Incubatieperiode = 2-14 dagen