virologie Flashcards

1
Q

Welke virussen hebben een gesegmenteerd genoom en welke voordelen biedt dat voor hen?

A

–> Vb van gesegmenteerde virussen:
- Griepvirussen (enkelstrenging RNA, 8 segmenten)
- Rotavirus (dubbelstrengig RNA, 11 segmenten)
- Hantavirussen (veroorzaakt nierinsufficiëntie, bunyaviridae familie)

–> Voordelen:
* Reassorteren met elkaar: recombinatie zorgt zo voor nieuwe eigenschappen voor de virussen en het ontstaan van nieuwe stammen (= Antigenische shift bij influenza)
* Snellere evolutie
* Flexibiliteit in genexpressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voorbeelden van circulair/lineair genoom

A

lineair:
ssDNA = parovirus B19
- kinderziekte gepaard met koorts, rode wangen (lijken “geslagen”) = slapped cheek syndrome
- primo infectie tijdens zws = problematisch –> gevaarlijk voor foetus = ontwikkeling RBC w stilgelegd –> R/ bloedtransfusie: werkt zeer goed maar heel moeilijk
dsDNA = herpesvirus
ssRNA = mazelen

circulair
dsDNA = papillomavirus (HOV, wratten)
ssRNA = viroiden
- geen capside, geen volledige virus
- pseudo ds (hairpin loops)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

replicatie bij virussen

A
  1. binding aan cellulaire receptor
  2. binnendringen doelwitcel
    - enveloppe fusie met PM
    - endocytose zonder enveloppe
    - endocytose geënvelopeerd virus
  3. ontmanteling virus (capside gaat spontaan open)
  4. synthese ‘vroege eiw’
  5. viraal DNA/RNA replicatie
  6. synthese late eiwt
  7. assemblage virions (nieuwe virale deeltjes)
  8. vrijzetting nieuwe virions
    - budding (bij chronische sluimerende aandoeningen)
    - cytolyse (bij acute plots aandoeningen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kunnen nieuwe viruspartikels de cel verlaten?

A

Cytolyse = aggresievere vorm
- Virus blijft nieuwe virions produceren tot de cel kapot gaat
- Cel lysis
- Veel partikels die tegelijk vrijkomen
- Vaak bij jongeren virussen

Budding = knopvorming, rustigere vorm
- Met membraan afgescheiden van de cel
- Gastheercel kan dit langer overleven als het traag gebeurt
- Als dit massaal gebeurt: apoptose (vb bij HIV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is seroneutralisatie

A

Wordt gebruikt in het labo bij het onrechtstreeks aantonen van antistoffen in virussen. Seroneutralisatie helpt bij beoordelen van aanwezigheid/ effectiviteit van neutraliserende antilichamen in serum.

Cellen op een vaste drager –> virussen worden toegevoegd.
–> Deze virussen gaan de cel lyseren waardoor de cellen zich loswerken van de vaste drager en er geen cellen meer overblijven op de bodem na het uitkappen
OF
indien er antilichamen aanwezig zijn, zien we dat de antigenen van het virus op antilichamen binden, de cellen blijven overleven en cellen vast blijven hangen op de bodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

complementfixatie test, hoe werkt het?

A

Klassieke serologische techniek voor detectie specifieke antilichamen tegen bepaald antigeen. Gebaseerd op principe dat antilichamen een complementactiverend systeem kunnen fixeren in aanwezigheid van hun specifiek antigeen:
STEL:
- Geen Ab aanwezig
+ virus toegevoegd + complement toegevoegd
–> Complementfactoren gaan RBC lyseren waardoor er Hg vrijkomt
–> Hemolyse van het staal (rode kleur verkregen)

  • Wel Ab
    + virus toegevoegd + complement toegevoegd
    –> Ag-Ab complexen gevormd
    – > Complement is gefixeerd en heeft meer affiniteit voor Ag-Ab complex dan voor RBC
    –> RBC ondergaan geen lysis, geen hemolyse

(doe adhv tekening)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verschillende cellijnen bij viruskweek?

A

Primaire cellen:
= direct verkrege uit weefsel ve organisme
- Vb = niercellen van aapjes
- Goede groei voor virussen
- Beperkte levensduur, 1-2 delingen daarna senscentie (= verouderen en stoppen met groeien)
- splitsing: v 1 cellijn terug nieuwe cellijn maken door trypsinisatie
- Niet meer in dit labo

Continue cellen:
= afkomstig van primair celcultuur die een onbeperkt vermogen tot delen heeft ontwikkeld
- Uit kankercellen (HeLa, Vero, Hep2)
- Kunnen onbeperkt delen, als gevolg van mutaties of virale transformatie
- Geen contact-inhibitie –> op tijd splitsen

Semi-continue cellen:
- vb Embryonale niercellen of fibroblasten
- Beperkte maar langere levensduur (jaren)
- 50 splitsingen
- Mogelijkheid tot invriezen
- Geschikt voor vacccin-productie
- Stabieler dan primaire cellen maar beter representatief voor natuurlijke cellen dan continue cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke cytopathogene effecten veroorzaken virusse op de cellen?

A
  • Plaques (cellysis) :
    cellen gaan dood en kleuren niet meer aan, zo zie je waar het virus werkt (door opklaringen id kweek). Met verdunningen kijken wanneer cellen niet meer lysis ondergaan (titratie). zo kan je virussen kwantificeren (gebeurt nu niet meer)
  • Kerninclusies:
    verdichtingen (klompjes virussen) in de kern, versch virussen geven ander soort verdichtigen
    tropisch virus = draden in de kern
  • Cytoplasmatische inclusies:
    virale eiwitten die zich opstapelen in cytoplasma en zichtbaar worden. Kunnen de kern naar de rand duwen of indeukingen geven
  • Reuscelvorming/ syncytia:
    (vb Cytomegalovirus/ Herpes)
    cytofagocytose zorgt ervoor dat geïnfecteerde cel andere cellen gaat fagocyteren = reuscellen
    soms met meerdere kernen. andere cellen innemen ih cytoplasma

Artefacten zijn belangrijk! : vergissingen, verwarrend beeld, plaques in een niet-confluente cellaag, intranucleaire inclusies = mitosefiguren, intracytoplasmatische inclusie = opgenomen kleurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke labo testen bestaan er voor detectie van antistoffen?

A

Onrechtstreeks aantonen antistoffen:
- Immunofluorescentie
- hemagglutinatie-inhibitie (antistoffen aanwezig binden aan virus = GN hemagglutinatie + pos test= wel antistoffen aanwezig wrdr RBC rollen naar diepste punt van staalbuis)
- Complementfixatie
- ELISA (meest gebruikt)
- Seroneutralisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Antigeendetectie, welke testen ?

A
  1. immunofluorescentie
  2. immunochromatografie
  3. hemaglutinatie (neg= staal buis een rood puntje want RBC rollen naar onderste punt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom kunnen sommige mensen niet besmet raken met HIV?

A

Een HIV virus hangt vast aan 3 plaatsen om zo de cel binnen te dringen:
1. CD4
2. CCR5
3. Gp41

Door een mutatie in het CCR5-gen kan resistentie ontstaan. Deze codeert voor een receptor (CCR5) die zich op oppervlakte van bepaalde immuuncellen zoals T-cellen bevindt.
–> 32 nucleotide deletie in midden CCR5: eerste 4 transmembraan domeinen w gevormd en dan deletie en snel in stopcodon
–> HIV kan dus niet meer infecteren door een veel kleiner eiwit die niet meer functioneel is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bespreek HAART (in de context van een HIV patiënt)

A

HAART = highly active anti-retroviral therapy
Is een combinatie van 3 of meer antiretrovirale geneesmiddelen:
- Virale suppresie (hoeveelheid HIV in bloed verlagen)
- Immuunherstel (aantal CD4-cellen verhogen)
- Resistentie-preventie + levenskwaliteit verbeteren

Medicijnklassen:
- NRTI’s (reverse transcriptase blokkeren)
- NNRTI’s (remmen direct reverse transcriptase)
- PI’s (protease inhibitoren)

= heef gezorgd voor een enorme daling van sterfte door AIDS

in begin moeilijk medicatie schema
momenteel helemaal veranderd: 1 pilletje per dag = tenofovir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bespreek HIV replicatie en hoe de geneesmiddelen hierop inwerken

A

Soort sleutel-slot principe tussen gp160 (glycoproteïne) en het CD4 op de gastheercel

  1. Gp160 bestaande uit gp120 en gp41. Gp120 zal als eerste binden aan CD4-molecule.
  2. Na deze binding treedt er een conformatieverandering op in het gp120  binden aan coreceptor CCR5. Zorgt voor vasthechting virus aan receptor (CD4) + coreceptor (CCR5)
  3. Het virus kan zijn RNA in de gastheercel afleveren en via reverse-transcriptase een DNA-streng maken a.h.v. RNA, dat door integrase in het DNA van de gastheercel wordt ingebouwd.
  4. Na de binding van gp120 met CCR5  conformatieverandering in gp41
  5. Gp41 kan binden aan het fusiedomein (3e binding) –> virus vast getrokken aan celmembraan van gastheercel: 2 membranen gaan vervloeien

Antiretrovirale therapie werkt in op verschillende momenten van de levenscyclus van HIV

NRTI’s = nucleoside reverse transcriptase inhibitors –> remmen RT: geen aanmaak van genetisch materiaal
NNRTI’s = non-nucleoside reverse transcriptase inhibitors –> niet-competitief en direct binden / remmen RT (RNA- en DNA-afhankelijke DNA-polymeraseactiviteit blokkeren)
PI’s = protease inhibitors –> verhinderen aanmaak virale replicatie door te binden aan virale proteasen en blokkeren dus het splitsen van eiwitprecursoren nodig voor de productie van virale partikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

HIV entry uitleggen

A

Soort sleutel-slot principe tussen gp160 (glycoproteïne) en het CD4 op de gastheercel
1. Gp160 bestaande uit gp120 en gp41. Gp120 zal als eerste binden aan CD4-molecule.
2. Na deze binding treedt er een conformatieverandering op in het gp120  binden aan coreceptor CCR5. Zorgt voor vasthechting virus aan receptor (CD4) + coreceptor (CCR5)
3. Het virus kan zijn RNA in de gastheercel afleveren en via reverse-transcriptase een DNA-streng maken a.h.v. RNA, dat door integrase in het DNA van de gastheercel wordt ingebouwd.
4. Na de binding van gp120 met CCR5 –> conformatieverandering in gp41
5. Gp41 kan binden aan het fusiedomein (3e binding) –> virus vast getrokken aan celmembraan van gastheercel: 2 membranen gaan vervloeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

symptomen HIV

A

besmetting: eerste dagen gebeurt er niks

Primoinfectie : seroconverisie
- rash (1-2w)
- afteuze ulceraties
- tonsillaire vergroting
- lymfeklier vergroting
- folliculaire hyperplasie

Na seroconversie:
- non-progressor; asymptomatisch stadium
- rapid progressor
- intermediaire progressor

zonder behandeling: sterven in HIV wastingsyndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bespreek epidermodysplasie verruciformis

A

= cutaan, maligne letsel van het humaan papillomavirus

  • HPV5 & HPV8
  • Genetische aandoening: mutaties in EVER1 / EVER2 genen
  • Psoriasis-like beeld –> onderzoek bezig om te kijken of dit de oorzaak is
  • verhoornde letsels op handen of voeten meestal bv tree man syndroom
  • Kan tot huidkanker evolueren (vooral bij blootstelling aan zon)
17
Q

welke virussen veroorzaken genitale wratten?

A

= Benigne mucosale letsels van het papillomavirus

  • HPV6 & HPV 11
  • Exofytisch (naar buiten) groeiende, scherp begrensde verhevenheden (bloemkoolachtig oppervlak) , verhoornen mogelijk
  • als de moeder genitale wratten heeft kan er bij geboorte van het kind HPV op de stembanden vestigen doordat het vochtig materiaal ingeademd wordt
18
Q

transformatiezone & HPV

A

maligne HPV thv transformatiezone bij een vrouw

transformatiezone = squamo-columnair junctie
–> meerlagig epitheel vd vagina overgaat in columnair epitheel vd cervix

prototypes HP16 en HP18

hoe evalueren ?
1. biopt nemen door conus weg te nemen
- biopsie van letsel = dysplastisch continuum
2. uitstrijkje nemen
- ook dysplatische continuum

19
Q

welke vaccins bij welke HPV infectie?

A
  • Cervarix –> HPV16 & 18 (maligne mucosale HPV) : bij baarmoederhalskanker, werkt tegen 70% van de kankers
  • Gardasil –> HPV16, 18, 6 en 11 (benigne + maligne mucosale HPV) : bij baarmoederhalskanker en tegen genitale wratten
  • Gardasil 9 –> Tegen 5 extra componenten: HPV31/ 33 = broertje van HPV16, HPV45 = broertje van HPV18, HPV52/ 58 = veroorzaken ook deel van baarmoederhalskankers, werkt tegen 90% van de kankers
20
Q

Hoe werken neuraminidase-inhibitoren?

A

Neuraminidase-inhibitoren zijn in een celcultuur van belang als antiviraal middel. Deze verhinderen dat neuraminidase het virus kan losknippen, de viruspartikels gaan dus aan elkaar blijven hangen.
–> klonters vorming van virussen , stopt verspreiding v/h virus
(vb: Zanamivir/ tamiflu)

21
Q

Leg uit wat hemagglutinine en neuraminidase doen bij het influenzavirus

A

= viruseiwitten in enveloppe

Hemagglutinine:
nodig om aan het doelwitepitheel van een cel te kunnen vasthangen en zo binnen te geraken

Neuraminidase:
moleculair schaartjes die het virus losknippen uit de gastheercel zodanig het budding proces kan beginnen (siaalzuurresidu’s worden afgeknipt). Zorgt er ook voor dat nieuwe virusdeeltjes op zichzelf blijven en niet samenklonteren tot 1 enorm virusdeeltje.

22
Q

pandemie - epidemie infleunza A

A

H1N1
- Spaanse griep
- oorsprong bij watervogels
- 5 fragmenten
- men dacht dat het een bacterie was
- later ook de russische griep door labo incident
- later afkomstig van varkens –> Mexicaanse griep

H2N2
- Aziatische griep
- 3 fragmenten v watervogels + 5 fragmenten v Spaanse griep
- 10j gecirculeerd

H3N2
- Hong Kong griep
- cijfers rondom circulatie onduidelijk
- 2 fragmenten nieuwe watervogels + 1 fragment H2N2 + 5 fragmenten H1N1

23
Q

vaccins bij infleunza

A

werkgroep WHO bepaalt samenstelling van jaarlijks nieuwvaccin
- 5/6 goed
- NEXTFLU –> initiatief waarbij infleunza stammen naar labo’s w gestuurd om RNA seq te bepalen –> zo zien wat meer gemuteerd heeft en zo een vaccin maken

Vaccineren optimaal in okt/nov –> heeft een werking van 6-12 maand
- maar bij oderen & verminderd gezondheid minder lang beschermd

risico groepen:
- zwangere vrouwen
- chronisch zieke mensen, chronisch medicatie nemen

Quadrivalente vaccins
- A/H1N1
- A/H3N2
- victoria B
- yamagata B

24
Q

Bespreek de verschillende coronavirussen bij de mens.

A

1) OC43
- lijkt op Russische griep sequentie (1889) / rundersequentie
- Analoge pandemie aan COVID-19
- Geur- en smaakverlies
- Hypothese = Russische griep was OC43-corona pandemie

2) SARS (2003) = severe acute respiratory syndrome
- Bètacoronavirus
- Hoge mortaliteit (5-15%)
- Civetkat als tussengastheer
- Incubatieperiode = 2-7 dagen
- dreigede een pandemie te worden ma uiteindelijk vooral enkel in China
- mortaliteit zeer hoog

3) MERS (2013) = middle east respiratory syndrome
- betacoronavirus
- Mortaliteit (+/- 30%)
- Na contact met kamelen (vooral dromedaris)
- Incubatieperiode = 2-14 dagen

4) SARS-COV-2 (COVID-19)
- betacoronavirus
- Vleermuis – schubdier (Wuhan) – mens
- Gelijkend op SARS
- Incubatieperiode = 2-14 dagen

25
Q

Bespreek de transmissiewegen van COVID-19

A
  • Zoönotische infectie:
    infectie van dieren op mensen (SARS-COV-1: civetkat als tussengastheer / SARS-COV-2: schubdier als tussengastheer)
  • RNA-virus:
    komen origineel van een vleermuis, eventueel via tussengastheer (uitzondering bij monkeypox)
  • Respiratoir virus: veroorzaakt makkelijker pandemie dan SOA’s, makkelijke transmissie (1,5 meter is te weinig afstand), ventileren belangrijke factor
  • Grote steden + vliegtuigen
26
Q

Welke coronavaccins bestaan er en hoe werken ze?

A
  • mRNA vaccinatie –> Moderna/ Pfizer-BioNTech
    o 2 dosissen
    o 95% effectiviteit
    o Moderna: -20 graden voor 6 maanden / Pfizer: -70 graden
    o Werking:
    Bevatten genetische instructies (mRNA) om het ‘spike-eiwit’ van het coronavirus na te maken, zodat ons immuunsysteem hier bij een eventuele besmetting meteen antilichamen tegen kan aanmaken
  • Virale vector –> AstraZeneca/ Johnson&Johnson (& Sputnik)
    o 2 dosissen
    o 62-90% effectiviteit
    o Normale koeltemperatuur
    o Werking:
    Gebruiken mild virus (adenovirus) om genetische code af te leveren in onze lichaamscellen, hiermee kan ons lichaam een onschadelijk stukje van het coronavirus aanmaken (het ‘spike-eiwit’) waartegen ons immuunsysteem zich kan verweren bij direct herkenning
27
Q

bespreek EBV

A

= Epstein Barr-Virus

Verschillende manifestaties:
1. Mononucleosis (klierkoorts): koorts, vermoeidheid
- Postvirale vermoeidheid
- Vaak als primo-infectie als kind

  1. Burkitt lymfoom: geeft grote letsels
    - Afrika in zone rond evenaar
  2. Nasopharyngeaal carcinoom: vaak metastasen vooraleer opgemerkt
    - Vaker bij Aziaten
  3. Harige leukoplakie: infectie v/d tong
    - Infectie, witte haarvormige letsels op onderrand tong
    - Premaligne letsel, gaat dus niet metastaseren
  4. Non-Hodgkin lymfoom
    - Goede behandeling/ prognose als het op tijd wordt ontdekt
    - Kan ook in hersenen = slechtere prognose
28
Q

bespreek HHV8

A

= humaan herpesvirus 8
= Kaposi’s sarcoom (heel zeldzaam sarcoom)

  1. opportunistische infectie, tumoren van bloedvaten (waarschijnlijk seksueel overgedragen, nog niet zeker)
    - Met HIV-crisis veel voorkomend
    - Typisch beeld voor HIV-patiënten maar komt door HHV8
  2. Kaposi’s sarcoom patiënten: allemaal antistoffen tegen HHV8
    - Homoseksuelen met HIV –> bijna allemaal antistoffen tegen HHV8
    - Vrouwen met HIV –> meer antistoffen dan normale bevolking
29
Q

bespreek CMV

A

= cytomegalovirus

Geeft reuscellen
Overdracht gebeurt na contact met lichaamsvochten van besmet persoon

Meestal geen echte klachten, lijkt op griep met koorts/ keelpijn/ gezwollen klieren/ vermoeid

Infectie tijdens zwangerschap (vaak bij 2e kind) = foetale nevenwerkingen
1. Medische urgentie –> meningokokken (fulminant)
2. Retina aantasting
3. Gehoorstoornissen: bilateraal, infectie van de cochlea, trilhaarcellen gedood (= doof vr bepaalde frequenties) –> b! om snel op te pikken
- Algo-test door Kind & gezin
–> tijdig dan Cochleaire implantaten voor normale spraak- en taalontwikkeling

Aviditeitstest: CMV-IgG aviditeitstest geeft info over fase van infectie. Een IgM- en IgG- bepaling wordt toegepast als diagnostiek voor recente primo-CMV-infectie bij immuuncompetent persoon. Indien er een hoge IgM-sensitiviteit is, is dat een aanwijzing dat de infectie in de acute fase zit

30
Q

bespreek VZV

A

= varicella zoster virus

= Humaan herpesvirus 3 (HHV3) (waterpokkenvirus, herpes zoster, varicellavirus, zostervirus)

  1. Primo-infectie bij kinderen:
    - Jeuk/ koorts/ malaise –> resulteert in waterpokken
    - Milde vorm van infectie indien de moeder nog antistoffen heeft
    - Soms fataal verloop
    - GEEN NSAID’s geven bij windpokken –> verhoogd risico op bijkomende infecties
  2. Primo infectie bij Volwassenen:
    - Veel zieker verloop : fulminante infectie
    - Ook mogelijk fataal verloop
  3. Epidemiologie:
    - Voorkomen : 40% aangezicht, nog meer abdomen, rug minder, heel weinig nek/ schouders/ ledematen of billen
    - Genezen : NOOIT talkpoeder tegen jeuk –> kristallen in open wonde
    - Neonataal: letsels proportioneel groter
    - Tijdens zwangerschap en vooral in de lente, minder in de winter
  4. Vaccinatie:
    - 1e dosis –> 12 – 15 maanden
    - 2e dosis –> minstens 3 maanden na 1e dosis
    - ouder dan 13 jaar: een eerste dosis –> 2e dosis mag al 1 maand later
    - Tegen Zona = ‘Shingrix’ (2 dosissen)
  5. Reactivatie:
    - Meeste op thorax: gordelroos/ shingles/ zoster/ zona
    - Blijven latent aanwezig in sensorische ganglia –> zorgen ook voor blaasjes die even infectieus zijn
    - Hoe ouder, meer kans op Zona-event : cellulaire immuniteit voor Zoster daalt door senescentie/ stress/ immuunsupressie
31
Q

Uit welke familie komt HAV, HBV, HCV en Delta agens? Wat is hun genoom?

** (mogelijks ook bij deze vraag HEV, HGV en TTV bespreken?) **

A

HAV = hepatitis A-virus
- familie = picornaviridae
- genoom = esRNA

HBV = hepatitis B-virus
- familie = hepadnaviridae
- genoom = circulair dsDNA met een esDNA-gap

HCV = hepatitis C-virus
- familie = flaviviridae
- genoom = esRNA

Delta-agens = hepatitis D-virus
- familie = hepeviridae
- genoom = esRNA

HEV = hepatitis E-virus
- familie = caliciviridae-like
- genoom = esRNA

HGV = hepatitis G-virus
- familie = flaviviridae
- genoom = esRNA

TTV = transvusion-transmitted virus
- familie = circoviridae-like
- genoom = esDNA

32
Q

Bespreek hepatitis A virus

A
  1. Familie = Picornaviridae / Genoom = esRNA
  2. Geen enveloppe, heel kleine viruspartikels
  3. Acute hepatitis, wordt zo goed als nooit chronisch!
  4. Transmissie: via fecaal-orale route (besmet voedsel/water, direct contact besmet persoon, zoetwater in Ganges, zeewater in Oesters)
  5. Symptomen: Geelzucht gepaard met jeuk + vernietiging vd lever
  6. Epidemiologie: hoe ouder, hoe gevaarlijker –> 4w na besmetting = ontstaan IgG / IgM
  7. Vaccinatie: Geen specifiek vaccin voor HAV, bij HAV + HBV –> Twinrix
33
Q

Bespreek hepatitis B virus

A
  1. Familie = Hepadnaviridae / genoom = dsDNA
  2. Microscopie:
    - langwerpige buizen: opstapeling oppervlakte-antigeen HBsAg
    - Dane partikels = infectieuze partikels
    - opsporing van S ih bloed = niet infectieus partikel
  3. Partikel:
    - polymerase al voorverpakt
    - 1/3e genetisch materiaal niet dubbelstrengig; replicatie wel volledig ds
    - veel vd eiwitten overlappen, verschillende startcodons
  4. Diagnostiek: HBV-test –> surface-antigeen (HBsAg) en bijkomende antigeen (HBeAg) in bloed aantonen
    - HBeAg + = via bloed infectieus
  5. Transmissie: Via contact besmet bloed/ lichaamsvloeistoffen (onveilige injecties, bloedtransfusies, seksueel contact, moeder op kind tijdens geboorte (= verticale transmissie), moedermelk
  6. Pathologie:
    - Acuut virale hepatitis
    –> lever en galkanaaltjes vernietiging, spontaan herstel na weken/maanden
    - fulminant hepatitis
    –> 80% mortaliteit
    –> koffiegeruisbraaksel
    - Chronisch hepatitis
    –> HBsAg na 6 maanden = drempel voor chroniciteit
    –> chronisch persistent = infectie in portale triade; prognose niet super slecht
    –> chronisch actief = verbindweefselijking + levercirrose + hepatocellulair carcinoom
  7. Vaccinatie: singuliere vaccins, Twinrix (HAV + HBV), slechte reclame (condoom = vaccin)
  8. Behandeling: Antivirale middelen : tenofovir / entecavir / interferon (vroeger)
34
Q

bespreek hepatitis C

A
  1. Familie = flaviviridae / genoom = esRNA
  2. Transmissie: via contact besmet bloed (IV druggebruik/ onveilige injectie), seksueel zeldzaam
  3. Pathologie:
    - Acuut –> mild/ gn symptomen, koorts/ vermoeid/ anorexie/ nausea
    - Chronisch (na 10j) –> jarenlang asymptomatisch, vermoeidheid/ gewrichtspijn/ jeuk
    - later symptomen = levercirrose (20j) of carcinoma (30j)
  4. Diagnostiek:
    - Anti-HCV-test als screening
    - Symptomen net begonnen : RNA HCV + / Antilichamen –
    - Chronisch of progessief : schommelingen leverenzymen
    - genotypering
  5. Behandeling: DAA’s (direct werkende antivirale middelen) =
    - vroeger: Interferon-alfa/ Ribavirine
    - nu betere werking: Sofosbuvir
    - nu nog betere werking maar heel duur: Harvoni
  6. vaccin enkel nuttig in niet europese landen
35
Q

mazelen

A
  • Paramyxoviridae –> morbillavirus –> Measles virus
  • esRNA
  • kinderziekte (nu vaccin tegen)
  • Heel besmettelijk
  • Symptomen: Nekstijfheid/ uitslag hele lichaam
36
Q

bof

A
  • Bof / dikoor = infectie speekselklieren die dicht bij het oor liggen
  • Paramyxoviridae –> Rubulavirus –> mumps virus
  • ssRNA
  • enveloppe
  • elk kind doormaakt deze ziekte
  • pathofysiologie
    –> Spanning in speekselklieren (pijnlijk)
    –> koortserig
    –> bilateraal
    –> orchitis (=balzakinfectie)
  • Ondertussen vaccin tegen
37
Q

rubella

A
  • Rode hond
  • Togoviridae –> Rubivirus –> rubella virus
  • ssRNA, positief-stranded
  • transmissie: druppelinfcetie
  • pathofysiologgie
    –> lichte koorts/ vermoeidheid/ neusverkoudheid/ lichte ooginfectie
    –> ernstiger verloop: vorm van cataract in oog –> zicht bedreigd
    –> verspreiding virus gaat snel
  • meeste landen gevaccineerd
38
Q

gastro enteritis virussen

A

1) Rotavirus
- Kinderen: altijd gevaarlijk
–> vochtbalans ontregeld
–> mogelijks fataal
- etiologie: grootste groep van gastro-enteritis virussen
–> ontwikkelingslanden= E. Coli vaak voorkomend
- Pathologie:
–> villi op mucosa id darm
–> normaal grote absorberende activiteit MAAR door virus afgeknoopte kolommen, verminderd oppervlak, minder absorberend vermogen
- meerdere infecties
–> 1tse altijd ergste daarna telkens minder erg
–> tot 4 infecties in eerste levensjaren
- nomenclatuur
–> dsRNA gesegmenteerd
–> uitsteeksels = VP1, 2, 3, 4 virale eiwitten (VP4 = meeste met immuniteit te maken)
–> ingewikkelde virussen met ingewikkeld structuur
- Vaccin:
i. Rotarix
–> monovalent, dierlijk (G1P8)
–> niet-pathogeen
–> hopen op kruisreactie tegen niet-P8-dragende virussen (niet altijd zo)
–> meeste circulerend: wel P8-rotavirus
ii. RotaTeq =
–> pentavalent: G1P5, G6P8, G2P5, G3P5, G4P5
–> G6P5 (dierlijk) = kruisingen met humane rotavirussen
–> chimeren

2) Norovirus
- virus
–> grote uitstulpingen
–> minder ernstig dan rotavirus
- pathologie
–> veel braken, zeer impressionant want je voelt je niet ziek w
- Geen vaccin
- Seizoensgebonden (winterpiek)
- Trasnmissie
–>Te weinig hygiëne bij klaarmaken eten
–> garnalen, oesters
–> Perrier water
–> vaak bij ouderen

3) Astrovirus
- hele kleine virussen, veel verschillende types
- veroorzaken diarree

4) Adenovirus
- Type 40/ 41 veel last bezorgen