Verworven immuunsysteem Flashcards

1
Q

T-cellen

A
  • Receptor = TCR
  • Cytokinen en CTL
  • Cellulaire respons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

B-cellen

A
  • Receptor = Surface Ig (BCR)
  • Antilichamen
  • Humorale respons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Myeloïde reeks

A

Stamcellen > blastcellen > rijpe eindcellen = delen niet meer, na afgifte aan het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Lymfoïde reeks

A

Lymfoblasten: buiten het beenmerg; Opnieuw differentiëren & prolifereren na contact met antigeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Twee proliferatie- en differentatiefasen van de lymfocyt:

A

1) Antigeenonafhankelijk: Voor de B-cellen in het beenmerg en T-cellen in de thymus.
2) Antigeenafhankelijk: In lymfoïde organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontwikkeling B-cellen:

A

CFU-LY (lymfoïde stamcel) > Pro-B-lymfocyt > Pre-B-lyfocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pro-B-lymfocyt

A

Heeft geen antilichamen op het oppervlak of in het cytoplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pre-B-lymfocyt

A

Geen schikkingen/mutaties plaats gevonden in de V-genen (coderen voor het variabele gedeelte van het Ig-molecuul) –> IgM ketens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rijpe B-cel

A

Geen cIG
wel sIgM (veel)
wel slgD (weinig)
- cel wordt aan het bloed afgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Volwassen B-cel

A

Weinig IgM
Veel IgD
antigeen bindt > Antilichaamproducerende cel; geen sIgD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ontwikkeling T-cellen

A

CFU-Ly > Prothymocyt in beenmerg > naar thymus > thymocyt > differentieert dmv factoren uit thymusepitheelcellen > brengen T-cel receptoren tot expressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

receptor rearrangement T-cellen

A

Recombinatie van gensegmenten > verschillende typen receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Selectie in de thymus, T-cellen

A

Positieve selectie; cortex thymus
- T-cellen interactie met corticale epitheelcel, om te kijken voor het eigen HLA
- geen interactie; apoptose

Negatieve selectie; interactie van T-cellen tussen dendritische cellen, macrofagen en thymuscellen, tonen lichaamseigen peptiden > te sterke interactie; apoptose = centrale tolerantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Activatie van B-cellen - signaal 1

A

Signaal 1; herkenning van specifiek antigeen > proliferatie = lymfocyten clonale expansie.

  • Mutatie in B-cel receptor (BCR); affiniteitsmaturatie = B-cellen > affiniteit voor receptor blijft leven.
  • Locatie: Germinal centers milt & lymfeklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Activatie B-cellen - signaal 2

A

T-cel zorgt voor uitrijping > antilichaam maakt isotype switch dmv CD40 interactie en via IL-4 productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Affiniteitsmaturatie, komt door (2):

A

1) Somatic hypermutation:
Puntmutaies in V-domeinen bij geactiveerde B-cel = AID (activation-Induced-Cytidine Deaminase): C naar een U
- Hierdoor ontstaat een grotere affiniteit bij sommige B-cellen

2) Isotype switching

17
Q

B-cellen migratie

A

Geactiveerde B-cel > primaire follikel, wordt secundaire follikel: met germinal center.

B-cellen > delende centroblasten > minder delen = centrocyten, deze gaan naar een ander secundair lymfoïde weefsel met hoge affiniteit.

B-cellen die in germinal center blijven > geheugencellen

18
Q

Cytotoxische T-cel (CD8+)

A

Doodt viraal/bacterieel geïnfecteerde cellen

19
Q

T-helpercellen (CD4+)

A

De cytokines in de omgeving van een naïeve T-cel bepalen in wat voor CD4 de naïeve cel zich ontwikkelt

20
Q

Th1

A

Helpt macrofagen (met de cytokine productie) om pathogenen die ze hebben op genomen te vernietigen.
- Fagosomen en lysosomen versmelten makkelijker
- meer anti-pathogeen moleculen aanmaken

21
Q

Th2

A

Helpt eosinofielen, B-cellen (antistof respons stimuleren), mestcellen en basofielen (reactie op parasiet)

22
Q

CD4-cellen

A

interactie met lymfocyten, fagocyten en granulocyten

23
Q

CD8-cellen

A

Moeten met bijna alle lichaamscellen een interactie aangaan. hebben een vernietigende functie, sterkere activatie nodig tov CD4.

24
Q

Cytotoxische T-cellen

A

Maken cytokinen (perforine, granzymen, granulysine, serglycine) –> opslaan in lytische granulen

25
Q

T-celreceptoren (TCRs) bestaan uit:

A

a en B keten

26
Q

Clonale selectie/expansie

A

lymfocyten die specifiek voor die receptor zijn geactiveerd, gaan prolifereren en differentiëren

27
Q

Homing proces

A

Naïeve T-cel vanuit bloed > T-cel zones in lymfeknopen.
Geregeld door: chemokinen CCL19 & CCL21 –> binden aan high endothellial venules (HEV) > er ontstaat een gradiënt > T-cellen tegen gradiënt in naar de producties van chemokines.
- Adhesiemoleculen > T-cellen rollend over endotheel

28
Q

Activatie T-cellen, signaal 1;

A
  • DCs naar sec. lymfeweefsel en presenteert antigeen aan naïeve T-cel > in dit proces verandert de DC.
  • Receptor gemedieerde endocytose: pathogeen uit ex. ruimte vasthouden en gevoelig maken voor lysosomen = micropinocytose.
  • macropinocytose = > hoev. volume opname om pathogenen te herkennen, die niet worden herkend door endocytische receptoren
29
Q

Mature DC bevat:

A

Serine-protease inhibitors/serpines = beschadigde stoffen zoals granzymen afbreken

30
Q

Activatie T-cellen, signaal 2;

A

Co-stimulator signaal:
B7 molecuul moet binden aan CD28/CTLA4 receptor op T-cel.
- binding aan CD28 > T-cel delen
- binding aan CTLA4 > remt activatie en proliferatie T-cel

31
Q

Deeltjes die het B7 molecuul dragen:

A
  • DS: bij infectie
  • Macrofagen en B-cellen: B7 activatie na T-cel activatie
    effector T-cellen: hebben geen B7 co-stimulatie nodig: kunnen snel geïnfecteerde cellen doden.
32
Q

Activatie T-cellen, signaal 3;

A

Cytokinen bepalen welke richting de T-cellen in gaan differentiëren

33
Q

Interleukine-2

A

Belangrijk voor proliferatie en differentiatie.
Naïeve T-cel: IL-2 receptor met lage affiniteit
geactiveerde T-cel: IL-2 receptor met hoge affiniteit en produceren autocrien ook IL-2.

  • DCs: activeren CD4-cellen > IL-2 > bindt IL-2 receptor op CD8-cellen
34
Q

Effect T-cellen

A

Geactiveerde T-cel met MHC-peptidecomplex > vormt synaps tussen target & T-cel > cytokines en cytotoxines sturen.
Cytotoxines: gaatjes maken in celmembraan + protease activeren > DNA afbraak, kern kapot > cel in apoptose