Antilichamen Flashcards

1
Q

Bouw antilichamen

A

1) 2 Zware & 2 lichte ketens; antistof bindt aan twee dezelfde antigenen op het membraan van het pathogeen.

2) Variabele regio (V) & constante regio (C).
V regio = verschilt per antistof –> antigeenspecificiteit.
C-regio’s = van dezelfde type antistoffen zijn identiek

3) Fab-gedeelte; bindt aan antigen
Fc-gedeelte; bindt aan componenten van immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Epitoop

A

Deel van het antigeen waaraan een antistof bindt (vaak koolhydraten & eiwitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

multivalent antigeen

A

Antigeen dat meerdere epitopen heeft, of meerdere van 1 soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Neutralisatie, effect antilichaam

A

Antilichaam bindt aan pathogeen > remmen van de groei, proliferatie of interactie met menselijke cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

opsonisatie, effect antilichaam

A

antistof bedekt pathogeen > neutrofiele granulocyten/macrofagen binden aan antistof ? pathogeen wordt vernietigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Complement activatie door

A

Als antistof aan pathogeen bindt > directe lysis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

IgM (10%)

A
  • Eerste klasse
  • gemaakt in plasmacellen
  • lage affiniteit
  • weinig effectormechanismen
  • kan complement activeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

IgG (80%)

A
  • Klein en flexibel
  • makkelijk binden aan onderdelen pathogeen
  • kan placenta passeren > passieve immuniteit baby
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

IgA (13%)

A
  • In speeksel, secreten, mucosa darmkanaal, luchtwegen, urinewegen, traanvocht, moedermelk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

IgD (0,2%)

A
  • op oppervlakte van naïeve B-cel (met IgM)
  • in bovenste luchtwegen, vooral in tonsillen > respiratoire bacteriën
  • stimuleert basofielen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly