Vermesting Flashcards

1
Q

Wat is de functie van fosfaat in het milieu?

A

Voedingsstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar is is fosfaat vaak een probleem?

A

Vermesting (eutrofiëring)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 3 processen waarin fosfaat wordt vastgelegd in de bodem

A

Neerslag met Ca, Fe en Al; fixatie aan ijzerhydroxide, opname door planten en micro-organismen, adsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 3 oorzaken van hoge fosfaat concentraties in oppervlaktewater

A
  1. (Kunst)mest
  2. Effluent van RWZI
  3. Interne eutrofiering
  4. Aanvoer van gebiedsvreemd water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef een reactievergelijking waar fosfaat met een neerslag reactie wordt geïmmobiliseerd

A

Fe3+ + PO4 3- -> FePO4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kan kwel bijdragen aan de immobilisatie van fosfaat?

A

Kwel bevat vaak fe2+ ionen die reageren met zuurstof en slaan neer als ijzerhydroxide, hierbij wordt fosfaat ingekapseld
(Dit omvat tevens de rol van zuurstof bij fosfaat fixatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 3 oorzaken van verhoogd sulfaatgehalte in gebiedsvreemd water dat aangevoerd wordt

A

Kunstmest, effluent RWZI, regen (zwavelzuur H2SO4) en kwel (pyrietoxidatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waartoe leidt versnelde afbraak van organische stof?

A

Eutrofiëring (a.g.v. Deze mineralisatie komen N en P vrij)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke oplossing kun je geven om het eutrofiëringsgevaar te bezweren?

A

Grondwater vasthouden ipv gebiedsvreemd water aanvoeren. Of een ijzer filter bouwen met ijzer zand in het sulfaat eruit te halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verwacht je dat ijzer sterk zal bijdragen aan het binden van fosfaat?

A

Fe2+ bindt goed aan sulfide en minder aan fosfaat dan Fe3+.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 4 oxidatie en van organische stof (anaërobe omstandigheden)

A

Nitraat, sulfaat, Fe3+, CO2, Fe(OH)3, MnO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent eutrofiëring

A

Voedselrijk worden. Het proces waarbij door toename van voedingsstoffen in het ecosysteem, de groei en reproductie van bepaalde soorten sterk toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de trofische niveaus

A
  1. Oligotroof (voedsel arm)
  2. Mesotroof (matig voedselrijk)
  3. Eutroof (voedselrijk)
  4. Hypertroof (te rijk aan voedsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar/niet waar:
Onder eutrofe of hypertrofe condities zal niet het nutriëntenaanbod belandend zijn, maar de concurrentie om licht de groei limiterende standplaats conditie worden.

A

Waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem twee voorbeelden van eutrofiëring

A

Vergrassen van heide oiv stikstofdepositie
Dominantie van algengroei door toegenomen fosfaat concentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de Wet van Liebig?

A

Wet van het minimum. Groei wordt niet gelimiteerd door de totale hoeveelheid nutriënten, maar door het nutriënt dat het schaarst is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer spreken we van een co-relatie?

A

Als twee nutriënten tegelijkertijd limiterend zijn voor de groei. Vaak stikstof en fosfor. Soms koolstof, kalium of silicium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is beperkend in terrestrische (droge) systemen?

A

Stikstof N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is beperkend in natte systemen?

A

Fosfor (p) of co- limitatie

20
Q

Nutriënten limitatie in verschillende ecosystemen
1. Laagveen, moerassen
2. Laagvenen, vennen, hoogvenen
3. Vennen, zachtwater meren, hoogvenen
4. Sommige beekdal hooilanden

A
  1. P fosfaat
  2. N ammonium, nitraat
    (Vaak N+P limitatie)
  3. C anorganisch koolstof
    (C+N limitatie)
  4. K Kalium
21
Q

Noem bekende bronnen van eutrofiëring

A

Landbouw
Verkeer
Riooloverstorten
Honden
Watervogels

22
Q

Hoe wordt stikstof aangevoerd?

A

Lucht en water

23
Q

Hoe wordt fosfaat aangevoerd?

A

Water

24
Q

Wanneer spreek je van externe eutrofiëring?

A

Als de herkomst van de nutriënten buiten het ecosysteem liggen waar het optreedt

25
Q

Wat is interne eutrofiëring?

A

Het proces waarbij voedingsstoffen die in een ecosysteem zijn opgeslagen gemobiliseerd worden. (Kan alleen in ecosysteem waar veel voedingsstoffen zijn opgeslagen zoals venen en ecosystemen met veel organische stof in de bodem)

26
Q

Waar/niet waar:
Normaal zijn de opgeslagen voedingsstoffen nauwelijks beschikbaar, doordat het koud zuur of anaeroob is, verlopen afbraak processen traag. Echter kan een prikkel mobilisatie stimuleren door hogere temperaturen of aanvoer van hard en of sulfaat rijk water.

A

Waar

27
Q

Wat zijn de belangrijkste eutrofiëring stoffen

A

Stikstof- en fosfaat verbindingen

28
Q

Wat is stikstofbinden of stikstoffixatie?

A

Blauwalgen en stikstofknolletjesbacterien kunnen niet reactieve stikstof uit de lucht N2 omzetten in ammonium. Hierdoor verschijnt het in onze voedsel kringloop en is het actief stikstof geworden. Actief stikstof vormt een probleem mbt verzuring en eutrofiëring

29
Q

Waarom is stikstof belangrijk

A

Essentieel bestanddeel van aminozuren, eiwitten en DNA

30
Q

Wat is mineralisatie

A

Verdere afbraak van organische stof tot ammonium. (Het eerste werk wordt door het bodemleven gedaan)

31
Q

Wat is het gevolg van mineralisatie in aeroob omstandigheden

A

Ammonium wordt genitrificeerd tot nitraat (door bacteriën)
NH4+ + O2 -> NO3- + 2H+ + H2O

32
Q

Wat is het gevolg van mineralisatie in anaerobe omstandigheden

A

Zonder zuurstof kunnen andere bacteriën nitraat genitrificeerd tot stikstof N2

33
Q

Wat is de NH4+/NO3- ratio?

A

Planten kunne stikstof in de vorm van nitraat en ammonium opnemen. Vorm en beschikbaarheid is bepalend voor ontwikkeling vegetatie. Sommige planten hebben evolutionair ontwikkelde voorkeur voor de een of het ander. Vlinder bloemig en kunnen in symbiose met wortelknolletjes bacteriën stikstof opnemen uit de lucht.

34
Q

Stikstof Bron 1: N2 + O2 -> 2NO (stikstofoxide)

A

Verbranding fossiele brandstoffen. Deze worden verbrand met zuurstof in de lucht. Neveneffect de stikstof en zuurstof uit de lucht worden onder verhoogde druk en temperatuur omgezet in gas stikstofoxide. In hogere luchtlagen kan dit oiv UV reageren tot salpeterzuur:
HNO3-> H+ +NO3-
Salpeterzuur lost op in waterdamp en komt als neerslag terug. Zowel eutrofiërend en verzurend. (Slaat ver van bron neer)

35
Q

Stikstof Bron 2: intensieve landbouw

A

Hier worden grote hoeveelheden stikstof in de vorm van diervoer en kunstmest ingevoerd of geproduceerd. De meeste uitermate mobiel en verlaten via lucht of grondwater. Nitraat spoelt makkelijk uit en kan elders eutrofiëring. Ammonium gaat makkelijk over in ammoniak en waait over.

36
Q

Waarom is fosfaat PO4 3- een belangrijke voedende stof?

A

Hoofdbestanddeel van drager van erfelijk materiaal en van de energiedrager ATP

37
Q

Waarom is de fosfaatkringloop eenvoudiger dan die van stikstof?

A

Omdat deze anders dan stikstof niet mobiel is maar zich kan binden aan bodem bestanddelen

38
Q

Waar komt fosfaat vandaan?

A

Diervoer en kunstmest

39
Q

waar of niet waar: pas als de bodem verzadigd is met fosfaat kan het zich verspreiden via grondwater of anders afspoelen?

A

Waar!

40
Q

Wat is een fosfaatverzadigde grond?

A

Een grond die zodanig is bemest met fosfaat dat op termijn in het bovenste grondwater een concentratie van 0,15 mgp/l wordt overschreden. Voor kalkarme zandgronden wordt het al bereikt bij 25%

41
Q

Interne eutrofiëring met fosfaat

A

Laagveenwateren van nature P-gelimiteerde systemen. Veel p vastgelegd in organische stof en calcium en ijzerverbindingen in de waterbodem. Hierdoor p concentratie laag. Kwel zorgde voor continue aanvoer van ijzer en calcium ionen en daarmee vastlegging van fosfaat.

Door verdroging en bodemdaling omliggende landbouwgebieden zijn de natuurgebieden hoog komen te liggen. Daardoor van kwel naar infiltratie gebied omgeslagen, waardoor het zuurdere regenwater meer invloed heeft gekregen. Om verdroging van natuurgebieden tegen te gaan wordt meer oppervlakte water ingelaten. Dit bevat vaak hoge concentratie sulfaat en is sterker gebufferd (hoge alkaniteit).

Bovendien is ook het kwelwater door verdroging van kwaliteit veranderd. Door lage gws kan in ondergrond van hoge gebieden bodem mineraal pyriet (FeS) worden geoxideerd omdat er zuurstof bij kan komen. Hierbij komt sulfaat en zuur vrij

4FeS + 9O2 + 10 H2O <—> 4 Fe(OH)3 + 4SO4 2- + 8 H+

42
Q

Door interne eutrofiëring kan zowel kwel als aangevoerd oppervlakte water sulfaat bevatten

A

Waar

43
Q

P-molilisatie

A
  1. Aangevoerd water is rijk aan sulfaat. Wordt in veenbodems door micro-organismen gereduceerd tot sulfide S2-. Hierbij komt bicarbonaat HCO3- en fosfaat vrij. Door toename bicarbonaat stijgt de alkaniteit
  2. Door stijging alkaniteit, stijgt de pH en verlopen afbraak processen sneller. Gevolg: door toename mineralisatie snelheid komen ook stikstof (NH4) en fosfaat vrij. Als dit naar de waterlaag waar, kan er eutrofiëring optreden.
  3. Doordat ijzer fosfaat bindt(fosfaat-ijzercomplexen) is het niet beschikbaar voor planten. Als er te weinig ijzer is, worden die complexen niet meer gevormd en komt er meer fosfaat vrij in het systeem; Eutrofiëring
  4. Daarbovenop kan sulfide een complex vormen met ijzer : FeS-Complex. Wat leidt tot vorming pyriet. De binding tussen ijzer en sulfide is sterker dan ijzer en fosfaat. Bij overmaat sulfide door sulfaat reductie, stoot sulfide fosfaat af; eutrofiëring
44
Q

Gaat ijzer liever met fosfaat of met sulfide?

A

Sulfide. Samen vormen ze pyriet

45
Q

Gevolg van voortgaande sulfaat reductie

A

Als er onvoldoende ijzer is, komt sulfide vrij in de bodem: toxisch en leidt tot wortelrot bij zeggesoorten en sterfte krabben scheer

46
Q

Effecten eutrofiëring

A

Meer groei
Veranderende concurrentieverhoudingen
Resultaat: soortenarme vegetatie, snelgroeiende soorten domineren; minder kruidachtige planten; minder voedselaanbod bepaalde insecten

Toename in groei leidt tot strooiselproductie in terrestrische ecosystemen en meer organische slib in aquatische systemen. Dikke lagen organisch materiaal bemoeilijken ontkieming en vestigen van oorspronkelijke vegetatie

Overmaat n leidt tot verandering in chemische samenstelling van planten. Voedselkwaliteit neemt af. Gebrek aan essentiële voedingsstoffen

Dichtere en homogene vegetatie; verdwijnen van open plekken. Door dichte vegetatie wordt het natter en koeler. Hierdoor duren levenscycli langer; verschuiving soorten samenstelling binnen ecosysteem.
Afname van geschikte plekken om te paaien, nestelen en broeden. Icm vochtiger en koeler micro klimaat vermindert hierdoor het voortplanting succes