verdampen, condenseren en koken Flashcards

1
Q

wanneer kan verdamping en condensatie gebeuren?

A

bij elke temperatuur aan het vloeistofoppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat kunnen deeltjes doen om te ontsnappen aan de cohesiekracht van de andere deeltjes

A

een voldoende snelheid hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cohesiekracht

A

aantrekkingskracht van dezelfde deeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gas -> vloeistof

A

condenseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vloeistof -> gas

A

verdampen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe hoger de dampdruk

A

hoe meer deeltjes er verdampen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe lager de dampdruk

A

hoe minder deeltjes er kunnen ontsnappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dynamisch evenwicht

A

wanneer er evenveel deeltjes verdampen als condenseren -> de damp is verzadigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onverzadigde damp

A

veel vloeistof wordt verdampt/het systeem is niet goed afgesloten -> systeem bevat enkel damp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tv

A

verdampingstemperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe is de temperatuur bij verdampen en condenseren

A

temperatuur blijft constant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly