verbs + prepositions Flashcards
1
Q
beginnen (aan)
A
to start (with)
2
Q
beginnen (met)
A
to start (with)
3
Q
rekenen op
A
to count on
4
Q
lijken op
A
to look like
5
Q
stoppen met
A
to stop doing something
6
Q
praten tegen
A
to talk to
7
Q
zich abonneren op
A
to subscribe to
8
Q
zich inschrijven voor
A
to sign up for
9
Q
zich interesseren voor
A
to be interested in
10
Q
zich schamen voor
A
to be ashamed of
11
Q
boos zijn op
A
to be angry with
12
Q
teleurgesteld zijn in
A
to be disappointed with
13
Q
tevreden zijn over
A
to satisfied with/about
14
Q
gaan over
A
to be about (story)
15
Q
te koop staan
A
to be for sale