verbs + prepositions Flashcards
beginnen (aan)
to start (with)
beginnen (met)
to start (with)
rekenen op
to count on
lijken op
to look like
stoppen met
to stop doing something
praten tegen
to talk to
zich abonneren op
to subscribe to
zich inschrijven voor
to sign up for
zich interesseren voor
to be interested in
zich schamen voor
to be ashamed of
boos zijn op
to be angry with
teleurgesteld zijn in
to be disappointed with
tevreden zijn over
to satisfied with/about
gaan over
to be about (story)
te koop staan
to be for sale
houden van
to love
trouwen met
to marry (someone)
waarschuwen voor
to warn about
meedoen aan
to join
afspreken met
to arrange to meet with
zich ergeren aan
to be annoyed with/by
bang zijn voor
to be afraid of
praten over
to talk about
denken aan
to think about