Verbs Flashcards
to study
studeer
studeert
studeert
studeren
studeren
studeren
to be
ben
bent
is
zijn
zijn
zijn
to have
heb
hebt
heeft
hebben
hebben
hebben
to live
woon
woont
woont
wonen
wonen
wonen
to take
neem
neemt
neemt
nemen
nemen
nemen
to come
kom
komt
komt
komen
komen
komen
to work
werk
werkt
werkt
werken
werken
werken
to look
kijken
ik kijk
jij kijkt
hij/zij kijkt
wij/jullie/zij kijken
to do
doen
ik doe
jij doet
hij/zij doet
wij/jullie/zij doen
to want
willen
ik wil
jij wil
hij/zij wil
wij/jullie/zij willen
to order
bestel
bestelt
bestelt
bestellen
bestellen
bestellen
to pay the round
trakteren
ik trakteer
jij trakteert
hij/zij trakteert
wij/jullie/zij trakteren
to be allowed
mag
mag
mogen
mogen
mogen
to find (used with lekker)
vind
vindt
vindt
vinden
vinden
vinden
to choose
kies
kiest
kiest
kiezen
kiezen
kiezen
to sit
zit
zit
zit
zitten
zitten
zitten
to be named
heet
heet
heet
heten
heten
heten
to be able to
kan
kan
kan
kunnen
kunnen
kunnen
to go
ga
gaat
gaat
gaan
gaan
gaan
to write
schrijf
schrijft
schrijft
schrijven
schrijven
schrijven
to read
lees
leest
leest
lezen
lezen
lezen
to give
geef
geeft
geeft
geven
geven
geven
to see
zie
ziet
ziet
zien
zien
zien