Common phrases/words Flashcards
on
op
at
om
daytime
overdag
between
tussen
every
elke
next
volgende
because
want
who
wie
how
hoe
which (one)
welken
what
wat
why
waarom
where
waar
when
waneer
from
uit
but
maar
later
straks
finished
gedaan
always
altijd
never
nooit
home
thuis
on time
op tijd
early
te vroeg
late
te laat
Im sorry!
Het spijt me!
around
rond
until
tot
to
naar
something
iets
too bad
jammer
sometimes
soms
far
ver
there are
er zijn
public
openbaar
so
dus
back
terug
stay at home
thuisblijven
also
ook
repeat
herhaal
underline
onderstreep
Congratulations
Proficiat
Love and happiness
Liefde en geluk
Far away from
Ver van
this and that (for de and het)
de-woorden:
hier –> deze
daar –> die
het-woorden:
hier –> dit
daar –> dat
often
vaak
together
ze samen
dinner
etentje
every now and then
af en toe
almost
bijna
less than
minder dan
already
al
future
toekomst