Verbs Flashcards
To wake up
Wakker worden
Wakker worden
To wake up
Aanzetten
To turn on
To turn on
Aanzetten
Uitgeven
To spend
To spend
Uitgeven
Op iemand afstappen
To start a conversation with somebody
To start a conversation with somebody
Op iemand afstappen
To move house
Verhuizen
Verhuizen
To move house
Called out
Riep
Riep
Called out
Splitsen (zich)
To split
To split
Splitsen (zich)
To row
(Up the river)
(Down the river)
Roeien
Roeien de rivier op
Roeien de rivier af
Roeien
To row
Verkennen
To explore
To explore
Verkennen
To leave
Vertrekken
Verlaten
Verlaten
To leave
Finally
Ten slotte
Eindelijk
Ten slotte
Finally
Inbeelden (zich)
To imagine
To imagine
Inbeelden
Voorstellen (zich)
Verbeelden (zich)
Indenken
Denken more thinking of events or interactions
Beelden more visual
Aanraken
To touch
To touch
Aanraken
Ontwerpen
To discover
To discover
Ontverpen
Terugkeren
To return
To return
Terugkeren
Redden
To save / rescue
To save / rescue
Redden
Signeren
To sign
To sign
Signeren
Aanbieden
To offer
To offer
Aanbieden
To happen
Gebeuren
Gebeuren
To happen
Tellen
To count
To count
Tellen
Verzamelen
To collect / gather
To collect / gather
Verzamelen
Markeren
To mark (e.g. with highlighter)
To mark (e.g. with highlighter)
Markeren
Geloven
To believe
To believe
Geloven
Herkennen
To recognise / identify
To recognise / identify
Herkennen
Rusten
To rest
To rest
Rusten
Eindigen
To end
To end
Eindigen
Antwoorden
To answer
To answer
Antwoorden
Vertrouwen
To trust
To trust
Vertrouwen
Beloven
To promise
To promisea
Beloven
To order / command
Bevelen
Bevelen
To command / order
Verlangen naar
To yearn for / long for
To yearn for / long for
Verlangen naar
Verzoeken
To request
To request
Verzoeken
Streven naar
To strive for
To strive for
Streven naar…
Dwingen
To force / coerce
To force / coerce
Dwingen
Durven
To dare
To dare
Durven
Beweren
To claim / assert
To claim / assert
Beweren
Opruimen
To tidy up
To tidy up
Opruimen
Meezingen
To sing along
To sing along
Meezingen
Hoeven
To have to do something (in need of something)
To have to do something (in need of something)
Hoeven
Bewijzen
To ptive
To prove
Bewijzen
Verdwaald raken
To get lost
To get lost
Verdwaald raken
Controleren
To check
To check
Controleren
Aanbellen
To ring a bell
To ring a bell
Aanbellen
To travel
Reizen
Reizen
To travel
To drive / ride
Rijden
Rijden
To drive / ride
Vertrekken
To depart
To depart
Vertrekken
To book (e.g. a flight)
Boeken
Boeken
To book (e.g. a flight)
To sail
Varen
Varen
To sail
Aanvragen
To apply for
To apply for
Aanvragen
Afslaan
To turn
To turn
Afslaan
Voorstellen (zich)
To imagine
To imagine
Voorstellen (zich)
Herinneren (zich)
To remember
To remember
Herinneren (zich)
Onthouden
To behave
Gedragen (zich)
Gedragen (zich)
To behave
To be interested (in)
Interesseren (zich) (voor)
Interesseren (zich) (voor)
To be interested (in)
Scheren (zich)
To shave
To shave
Scheren (zich)
Haasten (zich)
To hurry
To hurry
Haasten (zich)
Opschieten
Aankleden (zich)
To get dressed
To get dressed
Aankleden (zich)
Vervelen (zich)
To be bored
To be bored
Vervelen (zich)
Verheugen (zich)
To look forward
To look forward
Verheugen (zich)
Omkleden (zich)
To change clothes
To change clothes
Omkleden (zich)
Veroorloven (zich)
To afford
To afford
Veroorloven (zich)
Afvragen (zich)
To wonder
To wonder
Afvragen (zich)
Schamen (zich)
To be ashamed
To be ashamed
Schamen (zich)
Ergeren (zich)
To be annoyed
To be annoyed
Ergeren (zich)
Vergissen (zich)
To be mistaken
To be mistaken
Vergissen (zich)
Verbazen (zich)
To suprise
Iemand opvoeden
To bring someone up
To bring someone up
Iemand opvoeden
Onderwijzen
To educate
To educate
Onderwijzen
Lesgeven
To teach
To teach
Lesgeven
Sneeuwen
To snow
To snow
Sneeuwen
Hagelen
To hail
To hail
Hagelen
Voorspellen
To predict
To predict
Voorspellen
Toevoegen
To add (e.g an ingredient, to a discussion)
To add (e.g an ingredient, to a discussion)
Toevoegen
To break
Breken
Breken
To break
Verliezen
To lose
To lose
Verliezen
Bedekken
To cover
To cover
Bedekken
Ontvangen
To receive
To receive
Ontvangen
creëren
To create
To create
creëren
Besluiten
To decide
To decide
Besluiten
To die
Sterven
Sterven
To die
Ontdekken
To discover
To discover
Ontdekken
Stromen
To flow (water)
To flow (water)
Stromen
Vertellen
To tell
To tell
Vertellen
Sturen
To send
To send
Sturen
Begrijpen
To understand
To understand
Begrijpen
Beschrijven
To describe
To describe
Beschrijven
To play (a musical instrument)
Bespelen
Bespelen
To play (a musical instrument)
Verven
To paint
To paint
Verven
To throw
Gooien
Gooien
To throw
To score
Scoren
To play tennis
Tennissen
To play football
Voetballen
To jump
Springen
Springen
To jump
Schoppen
To kick
To kick
Schoppen
To exercise
Sporten
To skate
Schaatsen
Schaatsen
To skate
To win
Winnen
Bedragen
To amount to
To amount to
Bedragen
Afwegen
To weigh / consider
To weigh
Afwegen
Meten
To measure
To measure
Meten
Verhogen
To increase / raise
To increase / raise
Verhogen
Verminderen
To decrease / reduce
To decrease / reduce
Verminderen
Deelnemen
To take part
Regeren
To govern / rule
To govern / rule
Regeren
Vechten
To fight
To fight
Vechten
Eisen
To demand
To demand
Eisen
Stemmen
To vote
To vote
Stemmen
Accepteren
To accept
To accept
Accepteren
Overtuigen
To persuade / convince
To persuade / convince
Overtuigen
Staken
To strike (job)
To strike (job)
Staken
Verbieden
To forbid / ban
To forbid / ban
Verbieden
Veroorzaken
To cause
To cause
Veroorzaken
Protesteren
To protest
To protest
Protesteren
Houden
To hold
To hold
Houden
Tekenen
To sign
To sign
Tekenen
Beschermen
To protect
To protect
Beschermen
Vieren
To celebrate
To celebrate
Vieren
To fly
Vliegen
Behoren
To belong
To belong
Behoren
To be delayed
Uitstellen
Bakken
To bake
To bake
Bakken
Lusten
To like / enjoy (food or drink)
To like / enjoy (food or drink)
Lusten
To shake
Schudden
Schudden
To shake
Ontsnappen
To escape
To escape
Ontsnappen
Uitstellen
To delay
To delay
Uitstellen
Vouwen
To fold
To fold
Vouwen
To lift
Optillen
Optillen
To lift
Restaureren
To renovate
To renovate
Restaureren
Knikken
To nod
To nod
Knikken
To transport
Vervoeren
Vervoeren
To transport
Verraden
To betray
To betray
Verraden
Overleven
To surbive
To survive
Overleven
Vermoorden
To kill
To kill
Vermoorden
Doden
Voorstellen
To suggest
To suggest
Voorstellen
Opperen
Betoveren
To enchant
To enchant
Betoveren
Vormen
To shape
To shape
Vormen
Baden
To bathe
To bathe
Baden
To soil
Bevuiken
Bevuilen
To soil
Bewaren
To keep
To keep
Bewaren
To cultivate / grow
Verbouwen
Verbouwen
To cultivate / grow
Fluisteren
To whisper
To whisper
Fluisteren
To represent
Vertegenwoordigen
Vertegenwoordigen
To represent
Naderen
To approach
To approach
Naderen
Opraken
To run out of
To run out of
Opraken
Aanvallen
To attack
To attack
Aanvallen
To blend / mix
Mengen
Mengen
To blend / mix
Strekken
To stretch
To stretch
Strekken
Bewaken
To guard
To guard
Bewaken
Vegen
To sweep / wipe
To sweep / wipe
Vegen
Afpakken
To take away (snatch)
To take away (snatch)
Afpakken
Pauzeren
To pause
To pause
Pauzeren
Opschieten
To hurry
Loslaten
To let go
To let go
Loslatrn
Aanpakken
To tackle
To tackle
Aanpakken
Tegenhouden
To prevent
To prevent
Tegenhouden
Doen alsof
To pretend
To pretend
Doen alsof
Afvuren
To fire
To fire
Afvuren
Slingeren
To rock
To rock
Slingeren
Raken
To hit / touch
To hit
Raken
Verslaan
To defeat
To defeat
Verslaan
To hold
Vasthouden
Vasthouden
To hold
Viel (verb)
Fell
Fell
Viel
Pakken
To grab
To grab
Pakken
Achtervolgen
To chase
To chase
Achtervolgen
Grijpen
To grip
To grip
Vastgrijpen
Oprapen
To pick up (gathering motion)
To pick up (gathering motion)
Oprapen
To destroy
Vernietigen
Vernietigen
To destroy
Volbrengen
To complete
To complete
Volbrengen
To pass (walking)
Voorbijlopen
Voorbijlopen
To pass (walking)
Ontbreken
To be lacking / missing
To be lacking / missing
Ontbreken
Onthouden
To remember
Ze worden het eens…
They agree…
They agree…
Ze worden het eens…
Kloppen
To knock/beat
To knock/beat
Kloppen
To miss
Missen
Mislopen (to miss out on)
Missen
To miss
Mislopen
To miss (out on)
Weg[verb]
E.g. wegdoen, wegleggen, wegzetten
Put away
Put away
Weg[verb]
E.g. wegdoen, wegleggen, wegzetten
Concentreren (zich)
To concentrate
To concentrate
Concentreren (zich)
Aanspreken
To address (someone)
To address (someone)
Aanspreken
Nodigen
To invite
To invite
Nodigen
Adopteren
To adopt
To adopt
Adopteren
Trillen
To shake
To shake
Trillen
To produce
Produceren
Doorbrengen
To spend time
To spend time
Doorbrengen
Uitzenden
To send out / broadcast
To send out / broadcast
Uitzenden
Schieten
To shoot
To shoot
Schieten
Geschoten
Shot
Shot
Geschoten
Gestorven
Died
Died (verb)
Gestorven
Fokken
To breed (animals)
To breed (animals)
Fokken
Verdienen
To earn
To earn
Verdienen
Bijeenroepen
To convene
To convene
Bijeenroepen
To serve
Dienen
Dienen
To serve
To organise
Organiseren
To dawn
Aanbreken
Aanbreken
To dawn
Afscheid nemen
To say goodbyes
To say goodbyes
Afscheid nemen
Bespreken
To discuss
To discuss
Bespreken
Falen
To fail
To fail
Falen
To get away /get out
Wegkomen
Wegkomen
To get away / get out
Beantwoorden
To reply
To reply
Beantwoorden
Meemaken
To experience
To experience
Meemaken
Ervaren
Aandoen
To affect
To affect
Aandoen
Melden
To report
To report
Melden
Doden
To kill
Afleiden
To distract
To distract
Afleiden
Overgestoken
Crossed (verb)
Crossed (verb)
Overgestoken
To gesture
Gebaren
Gebaren
To gesture
To risk
Riskeren
Riskeren
To risk
Beschadigen
To damage
To damage
Beschadigen
Solliciteren
To apply for a job
To apply for a job
Solliciteren
Uitschakelen
To switch off
To switch off
Uitschakelen
To turn out
Blijken
Blijken
To turn out
Beïnvloeden
To influence
To influence
Beïnvloeden
To continue
Vervolgen
Vervolgen
To continue
To base
(E.g. to base an idea on…)
Baseren
Baseren
To base
(E.g. to base an idea on…)
Ruzie hebben
To argue
To argue
Ruzie hebben
To waste
Verspillen
Verspillen
To waste
Verschijnen
To appear
To appear
Verschijnen
Opletten
To pay attention
To pay attention
Opletten
Scheiden
To separate
To separate
Scheiden
Afhankelijk (van)
Dependent (on)
Dependent (on)
Afhankelijk (van)
Ontstaan
To emerge / arise
To emerge / arise
Ontstaan
Landen
To land
To land
Landen
Behandelen
To treat (medically)
To treat (medically)
Behandelen
Achterlaten
To leave behind
To leave behind
Achterlaten
Kalmeren
To calm
To calm
Kalmeren
Weglopen
To run away
To run away
Weglopen
Besturen
To control
To control
Besturen
To sort
Sorteren
Uitzoeken
Uitzoeken
To sort
Zuchten
To sigh
To sigh
Zuchten
Onderhandelen
To negotiate
To negotiate
Onderhandelen
Slaan
To beat
Slaan
To beat
Realiseren
To realise
To realise
Realiseren
Beseffen
Beseffen
To realise
Goedkeuren
To approve
To approve
Goedkeuren
Betrekken bij
To involve
To involve
Betrekken bij
Weghalen
To remove
To remove
Weghalen
Gluren
To peek / snoop
To peek / snoop
Gluren
Begeren
To covet
To cover
Begeren
Neuriën
To hum
To hum
Neuriën
De (strop)das
The tie
The tie
De (strop)das
Roddelen
To gossip
To gossip
Roddelen
Grinniken
To chuckle / snigger
To chuckle / snigger
Grinniken
To chuckle / snigger
Grinniken
Rukken
To snatch / jerk
To snatch / jerk
Rukken
Verbeelden (zich)
To imagine
To blink
Knipperen
Knipperen
To blink
Staren
To stare
To stare
Staren
To disturb
(Ver)storen
(Ver)storen
To disturb
To have a hatred of…
Hebben een hekel aan…
Hebben een hekel aan…
To have a hatred of…
Opmerken
To notice
To notice
Opmerken
Vangen
To catch
To catch
Vangen
Caught
Ving
Ving
Caught
Botsen
To collide
To collide
Botsen
Struikelen
To trip
To trip
Struikelen
Doordringen
To penetrate
To realise (to get through)
To penetrate
To realise (to get through)
Doordringen
Dreigen
To threaten
To threaten
Dreigen
To yawn
Geeuwen
Geeuwen
To yawn
Wedden
To bet
To bet
Wedden
Schijnen
To shine
To appear to be
To appear to be
Schijnen
Lijken
Loosen
Losmaken
Losmaken
Loosen
Loskrijgen
To get loose
To get loose
Loskrijgen
To confuse
Verwarren
Verwarren
To confuse
Bewonderen
To admire
To admire
Bewonderen
Flatteren
To flatter
Vleien
To flatter
To flatter
Flatteren
Vleien
Bezitten
To own
To own
Bezitten
To possess
Beschikken
Beschikken
To possess
To bow
Buigen
Buigen
To bow
To guess
Gissen
Gissen
To guess
To deliver
Afleveren
Afleveren
To deliver
Slikken
To swallow
To swallow
Slikken
To admit
Toegeven
Kriebelen
To itch
To itch
Kriebelen
Jammeren
To wail / whine
To wail / whine
Jammeren
Sissen
To hiss
To hiss
Sissen
Snikken
To sob
To sob
Snikken
To bury
Begraven
Begraven
To bury
Betrappen
To catch
To catch
Betrappen
Doven
To extinguish (e.g. candle)
To extinguish (e.g. candle)
Doven
To wipe (off)
(Af)wegen
(Af)wegen
To wipe (off)
Kruipen
To crawl / creep
To crawl / creep
Kruipen
Bezwijken
To succumb
To succumb
Bezwijken
Ophalen
To pick up (requiring a journey)
To pick up (requiring a journey)
Ophalen
Oppakken
To pick up (grab)
To pick up (grab)
Oppakken
Ervaren
To experience
To be in luck
Boffen
Boffen
To be in luck
Verbergen
To hide / conceal
To hide / conceal
Verbergen
Krimpen
To shrink
To shrink
Krimpen
Straffen
To punish
To punish
Straffen
Klimmen
To climb
To climb
Klimmen
To suspect / presume / surmise
Vermoeden
Vermoeden
To suspect / presume / surmise
Blazen
To blow
To blow
Blazen
Inhalen
To catch up
To overtake
To catch up
To overtake
Inhalen
Sleuren
To drag
To drag
Sleuren
Likken
To lick
To lick
Likken
To scratch
Krabben
Krabben
To scratch
To resort
Toevlucht nemen
Toevlucht nemen
To resort
Glijden
To slide
To slide
Glijden
Wikkelen
To wrap (around)
To wrap (around)
Wikkelen
To tap
Tikken
Tikken
To tap
To snore
Snurken
Snurken
To snore
Knipogen
To wink
To wink
Knipogen
Inschenken
To pour (a drink)
To pour (a drink)
Inschenken
Sluipen
To sneak
To sneak
Sluipen
Omkomen
To perish
To perish
Omkomen
Pesten
To bully
To bully
Pesten
To process
Verwerken
Verwerken
To progress
To erupt
Uitbarsten
Uitbarsten
To erupt
Drijven
To float
To float
Drijven
To contain
Bevatten
Bevatten
To contain
Scheuren
To tear
To tear
Scheuren
Bengelen
To dangle
To dangle
Bengelen
Snauwen
To snap (speech)
To snap (speech)
Snauwen
Hijgen
To pant
To pant
Hijgen
Ijsberen
To pace
To pace
Ijsberen
Dwarsbomen
To thwart
To thwart
Dwarsbomen
To trudge
Sjokken
Sjokken
To trudge
Spijkeren
To nail
To nail
Spijkeren
Schuiven
To shove
To shove
Schuiven
Smokkelen
To smuggle
To snuggle
Smokkelen
Rollen
To roll
To roll
Rollen
Oprollen
To roll up
To roll up
Oprollen
To pry (open)
Wrikken
Wrikken
To pry (open)
Proppen
To cram
To cram
Proppen
Brullen
To roar
To roar
Brullen
Bulderen
Herhalen
To repeat
To repeat
Herhalen
Opperen
To suggest
Indenken
To imagine
Dobberen
To bob
To bob
Dobberen
Verschrompelen
To shrivel
To shrivel
Verschrompelen
Rommelen
To rumble
To rumble
Rommelen
Kraken
To creak
To creak
Kraken
Bukken
To stoop
To stoop
Bukken
Spugen
To spit
To spit
Spugen
Spoelen
To rinse
To rinse
Spoelen
Afvegen
To wipe off
To wipe off
Afvegen
Grommen
To growl
To growl
Grommen
Ontploffen
To explode
To explode
Ontploffen
Knetteren
To crackle
To crackle
Knetteren
Stamelen
To stutter
To stutter
Stamelen
Krabbelen
To scribble
To scribble
Krabbelen
Bulderen
To roar
Huiveren
To shudder
To shudder
Huiveren
Toegeven
To admit
Verhelpen
To remedy
To remedy
Verhelpen
Ontkennen
To deny
To deny
Ontkennen
Pilkken
To peck
To peck
Pikken
Beroven
To rob
To rob
Beroven
Fluiten
To whistle
To whistle
Fluiten
Prikken
To sting
To sting
Prikken
To groan
Kreunen
Kreunen
To groan
Smelten
To melt
To melt
Smelten
Zuigen
To suck
To suck
Zuigen
Wedden
To bet
To bet
Wedden
Opbiechten
To confess
To confess
Opbiechten
Bengelen
To dangle
To dangle
Bengelen
Krijsen
To screech
To screech
Krijsen
To shiver
Rillen
Rillen
To shiver
To slip
Uitglijdend
Uitglijdend
To slip
To subtract
Aftrekken
Aftrekken
To subtract
Verklaren
To declare
To declare
Verklaren
To fear
Vrezen
Vrezen
To fear
Waarderen
To appreciate
To appreciate
Waarderen
Genezen
To cure
To cure
Genezen
To insist
Aandringen
Aandringen
To insist
Bemoeien
To interfere
To interfere
Bemoeien
Aangeven
To indicate
Aangeven
To indicate
Aanduiden
To indicate
Aanduiden
To indicate
To indicate
Aangeven
Aanduiden
