verbes irrégulier Flashcards
verwerven
acquérir
gaan
aller
gaan zitten
s’asseoir
hebben
avoir
slaan, verslaan
battre
drinken
boire
koken (vloeistoffen)
bouillir
koken (eten klaarmaken)
cuisiner
besluiten
conclure
besturen, brengen, leiden
conduire
kennen, weten
connaître
naaien
coudre
lopen
courir
geloven
croire
geloven in
croire à
groeien
coître
plukken
cueillir
moeten
devoir
zeggen
dire
schrijven
écrire
ontroeren
émouvoir
zenden, opsturen
envoyer
zijn
être
doen
faire
moeten
falloir
vluchten
fuir
haten
haïr
lezen
lire
leggen, zetten, plaatsen, aandoen
mettre
sterven
mourir
geboren worden
naître
openen
ouvrir
schilderen
peindre
bevallen, leuk vinden
plaire
regenen
pleuvoir
kunnen
pouvoir
nemen
prendre
ontvangen
recevoir
(problemen) oplossen
résoudre
lachen
rire
breken
rompre
weten
savoir
voldoende zijn
suffire
volgen
suivre
zwijgen
se taire
houden
tenir
overwinnen, verslaan
vaincre
waard zijn
valoir
komen
venir
leven, beleven
vivre
zien
voir
willen
vouloir