verbes 8 Flashcards
1
Q
breken
A
rompre
2
Q
onderbreken
A
interrompre
3
Q
slaan
A
battre
4
Q
zetten
plaatsen
A
mettre
5
Q
toevoegen
A
admettre
6
Q
toelaten
A
permettre
7
Q
beloven
A
promettre
8
Q
indienen
afgeven
A
remettre
9
Q
(over)winnen
A
vaincre
10
Q
overtuigen
A
convaincre
11
Q
kennen
A
connaître
12
Q
verschijnen
A
apparaître
13
Q
verdwijnen
A
disparaître
14
Q
schijnen
A
paraître
15
Q
(h)erkennen
A
reconnaître
16
Q
geboren worden
A
naître
17
Q
groeien
A
croître
18
Q
toenemen
A
accroître
19
Q
besluiten
A
conclure
20
Q
uitsluiten
A
exclure
21
Q
insluiten
A
inclure
22
Q
volgen
A
suivre
23
Q
vervolgen
verderzetten
A
poursuivre
24
Q
(be)leven
A
vivre
25
Q
overleven
A
survivre
26
Q
beëndigen
afsluiten
dichten
A
clore