Verbes 1 Flashcards
zijn
être
hebben
avoir
liefhebben
aimer
bemind worden
être aimé
van elkaar houden
s’aimer
wantrouwen
se méfier
eindigen
finir
spelen
jouer
bekennen
avouer
mislukken
échouer
huren
louer
schudden
secouer
verdergaan
continuer
verdelen
distribuer
studeren
étudier
waarderen
apprécier
kopiëren
copier
roepen
crier
wijzigen
modifier
vergeten
oublier
skiën
skier
sorteren
trier
plunderen
piller
stralen
briller
aanraden
conseiller
nat maken
mouiller
werken
travailler
baden
baigner
winnen
gagner
verzorgen
soigner
creëren
créer
varen
naviguer
grappen maken
blaguer
onderscheiden
distinguer
vermoeien
fatiguer
aanvallen
attaquer
uitleggen
expliquer
missen
manquer
opmerken
remarquer
plaatsen
placer
aankondigen
annoncer
vooruitgaan
avancer
wiegen
bercer
beginnen
commencer
scheiden
divorcer
wissen
effacer
financieren
financer
trekken
tracer
eten
manger
bewegen
bouger
veranderen
changer
verbeteren
corriger
oordelen
juger
zwemmen
nager
dromen
songer
reizen
voyager
wijken
céder
versnellen
accélérer
vieren
célébrer
invullen
vervolledigen
compléter
hopen
espérer
verontrusten
inquiéter
bezitten
posséder
regelen
régler
drogen
sécher
herhalen
répéter
verkiezen
préférer
onthullen
révéler
heersen
régner