Venir (Passé Composé) Flashcards
1
Q
Ik ben gekomen
A
Je suis venu
2
Q
Jij bent gekomen
A
Tu es venu
3
Q
Hij/ zij is gekomen
A
Il est venu / elle est venue
4
Q
Wij zijn gekomen
A
Nous sommes venus
5
Q
Jullie zijn gekomen/ u bent gekomen
A
Vous êtes venus
6
Q
Zij zijn gekomen
A
Ils sont venus