Variantieanalyse - week 1 Flashcards

1
Q

Variantieanalyse

A

= verschillenanalyse met de variantie als maat voor spreiding rondom gemiddelden in groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

notatie

A

populatie: : µ, σ en σ2 (mu en sigma)
steekproef: x ̅, S en S2 (x-gemiddeld, standaardafwijking S)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Yi - Y streep

A

= individuele waarneming voor individu i - het overall gemiddelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

N

A

= steekproefgrootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Doel variantieanalyse

A

= uitspraak doen over de vraag of de gemiddelden van een zekere variabele Y in meer dan 2 populaties gelijk zouden kunnen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer kun en mag je een variantieanalyse toepassen?

A
  • afhankelijk van de onderzoeksvraag
  • > 2 groepen vergelijken (bij 2 groepen vergelijken, t-toets)
  • Y is een kwantitatieve variabele (je moet het kunnen vervangen voor een getal)
  • De factor (variabele op basis waarvan we groepen indelen) is een kwantitatieve variabele (nominaal meetniveau) bijv.. medicijn A,B,C
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom geen t-toetsen uitvoeren en paarsgewijs gemiddelden vergelijken?

A

= de kans op het vinden van een statistisch significant verschil stijgt met het aantal onderlinge vergelijkingen

Stel je wilt 15 steekproeven onderling vergelijken, dan moet je 105 t-toetsen uitvoeren, elke keer met 5% kans om H0 ten onrechte te verwerpen

Dat betekent naar verwachting 0.05x105 = 5 foute conclussies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 voorwaarden voor variantieanalyse

A
  1. populaties zijn normaal verdeeld
  2. steekproeven hebben gelijk aantal waarnemingen
  3. populaties hebben gelijke variantie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Toets voor gelijkheid varianties (voorwaarde 3)

A

Hmax toets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

A en M

A

a = aantal groepen
m = aantal waarnemingen binnen groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stappenplan

A
  1. hypothesen opstellen
  2. toetsingsgrootheid en verdeling
  3. kritieke grens
  4. conclusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer H0 verwerpen en behouden?

A
  • gevonden waarde < kritieke grens? H0 behouden
  • gevonden waarde > kritieke grens? H0 verwerpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

KS(tussen)

A

= gemiddelde van de groep - overall gemiddelde (LETOP: vermenigvuldig met het aantal in de steekproef)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

KS(binnen)

A

= individuele waarneming - groepsmiddelde (voor elk individu voor elke behandeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

KS(binnen) onbekend?

A

GKS binnen berekenen
= (S1 + S2 + S3)/ aantal varianties

–>

KS(binnen)= GKS(binnen)xd.f.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom zijn onderstaande nulhypothesen incorrect
H0: x ̅_1=x ̅_2=x ̅_3
H0: µ1 = µ2 = µ3 = 0

A
  1. betreft steekproefgemiddelde, we willen juist iets zeggen over de populatie
  2. gemiddelden moeten (on)gelijk aan elkaar zijn, niet aan 0
17
Q

Relatie tussen spreiding binnen groepen

veel versus weinig spreiding

Als er … spreiding is binnen groepen, is de F-waarde relatief … De p-waarde is relatief … De kans op het vinden van statistisch significante verschillen is dan relatief ….

A

Als er veel spreiding is binnen groepen, is de F-waarde relatief klein. De p-waarde is relatief groot. Als er meer spreiding is binnen groepen, dan is de kans op het vinden van significante verschillen tussen groepen relatief klein

Als er weinig spreiding is binnen groepen, is de F-waarde relatief groot. De p-waarde is relatief klein. De kans op het vinden van statistisch significante verschillen is dan relatief groot.

DUS: hoe meer waarnemingen, hoe groter de kans op significante verschillen tussen de groepen

18
Q

Verschillen tussen groepen

A

ANOVA geeft alleen aan dat er verschillen bestaan, maar geeft geen richting

Methode onderlinge vergelijking steekproeven: Tukey’s H(onestly) S(ignficant) D(ifferences)-toets

19
Q

Interactieeffect

A

= simultaan effect factor 1 en 2, combinatie effect

geen interactie? hoofdeffecten beschrijven accuraat wat er speelt in data
wel interactie? hoofdeffecten kunnen maskeren wat er daadwerkelijk speelt