Vanders - H9 Flashcards

1
Q

Hoe werkt de cross bridge cyclus?

A
  1. Cross bridges zijn energie gebonden door de binding met ADP
  2. Door influx van calciumionen binden de cross bridges zich aan actine en komt opgeslagen energie vrij als beweging en wordt ADP losgelaten
  3. De loskoppeling is afhankelijk van ATP. Er vindt hydrolyse plaats van het gebonden ATP
  4. Er ontstaat weer een energie gebonden cross bridge.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ontstaat rigor mortis?

A

Na de dood is er geen ATP meer vrij, waardoor er geen loskoppeling meer plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is tonus?

A

De kracht die een spier uitoefent op een object (spierspanning).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is last?

A

De kracht (gewicht) die een object op de spier uitoefent wordt de last genoemd. Tegengesteld aan de tonus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is isometrische contractie?

A

Er vindt spiercontractie plaats, zonder dat er lengteverschil is van de spier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is isotone contractie?

A

De tonus blifjt hetzelfde en er treedt verschil op in spierlengte. Deze kan ook verdeeld worden in concentrische excentrische contractie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is concentrische contractie?

A

Verkorting van de spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is excentrische contractie?

A

Verlenging van de spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is twitch?

A

De mechanische respons op de stimulatie van een spiervezel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een latentietijd?

A

In deze tijd vindt de exitatie-contractie koppeling plaats, deze tijd is nodig voor een resons. Na de latentietijd volgt de contractietijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe lang is de contractietijd?

A

De contractietijd verschilt in lengte per type spiervezel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom is de latentietijd langer en het mechanische effect korter bij een isotone twitch?

A

Bij isotone contract zijn meer cross bridges nodig om een mechanisch effect te laten zien (om de last van het plateau te tillen).
Hoe zwaarder de last, des te langer de latentietijd bij isotone contractie is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is summatie?

A

Omdat de duur van het actiepotentiaal veel korter is dan de duur van de contractie, is het mogelijk om opnieuw een actiepotentiaal op te wekken voordat de contractie (door het eerste potentiaal) eindigt. Het verschijnsel van tonusstijging door opeenvolgende actiepotentialen is dan summatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe is een grotere tonus mogelijk?

A

Door meerdere potentialen kan de calciumconcentratie in het cytosol hoog blijven, waardoor er meer troponine moelculen gebonden kunnen worden en er meer cross bridges meedoen, waardoor er meer spierspanning beschikbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de definitie van de optimale lengte (L0)?

A

De lengte waarop de spier bij isomterische contractie de grootste tonus ontwikkeld. Deze lengte komt vaak in de buurt van de ontspannen toestand. Er is hier dus meer overlap tussen actine- en myosinefilamenten. De snelheid van het verkorten van de spiervezel neemt af met een toename in belasting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke 3 manieren wordt ATP gevormd uit ADP?

A
  1. Via omzetting van creatinefosfaat
    Creatinefosfaat wordt enzymatisch gesplitst, hierbij ontstaat ATP. Dit is een snelle manier om aan ATP komen in het begin van de contractie.
  2. Via oxidatieve fosforylering
  3. Via glycolyse
    Vaak bij hoge intensiteit

Na het beeindigen van de activiteit worden de voorraden creatinefosfaat en flycogeen weer aangevuld (dit kost ook weer energie). Ook afvalstoffen zoals melkzuur worden verwerkt.

Voor deze process is zuurstof nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is zuurstofschuld?

A

Spieren raken vermoeid, dat wil zeggen dat de tonus ondanks blijvende stimulatie niet behouden kan worden. Er zal een herstelperiode ingelast moeten worden om weer een tonusstijging te kunnen krijgen na stimuli. Vermoeidheid wordt niet verklaard door deletie van ATP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de drie mechanismen die leiden tot vermoeidheid

A
  1. Falen van geleiding door ophoping van kaliumionen in de T-tubuli
  2. Melkzuurophoping
  3. Inhibitie van cross-bridge cycli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is centrale vermoeidheid

A

De cortex geeft geen signalen meer door naar de spieren. Er is geen wil meer om door te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn type 1 vezels

A

Goede oxidatieve capaciteiten.
Ze worden ook wel rode vezels genoemd door de grote hoeveelheid myoglobine (zuurstofbindend eiwit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn type 2 vezels?

A

Werken vooral op glycolyse, vooranmelijk type 2(B). Daar zijn de enzymen in de vezels op ingesteld. Deze vezels kleuren bleker en worden daarom witte vezels genoemd.
Type 2(A) heeft ook oxidatieve capaciteit.
Type 2 vezels hebben in het algemeen een grotere diameter en raken sneller vermoeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de bron van ATP van de vezels

A

1 - oxidatieve fosforylering
2a - oxidatieve fosforylering
2b - glycolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoeveel vezels hebben de vezels

A

1 - Veel
2 - gemiddeld
3 - weinig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoeveel haarvaten hebben de vezels

A

1 - Veel
2a - veel
2b - weinig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe groot is de content van myoglobine in de vezels?

A

1 - hoog
2a - hoog
2b - laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe hoog is de glycolytische enzymactiviteit in de vezels?

A

1 - Laag
2a - gemdideld
2b - hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe hoog is de glycogeen content in de vezels?

A

1 - Laag
2a - gemiddeld
2b - hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe snel worden de vezels moe?

A

1 - Langzaam
2a - gemiddeld
2b - snel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe hoog is de activiteit van myosine-ATPas in de vezels?

A

1 - laag
2a - gemiddeld
2b - hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe snel is de samentrekkingssnelheid in de vezels?

A

1 - Langzaam
2a - snel
2b - snelst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe groot is de vezel diameter in de vezels?

A

1 - klein
2a - middel
2b - groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe groot is de motorneuron die de vezel innerveert?

A

1 - klein
2a - gemiddeld
2b - groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is curare

A

Competetieve antagonist van acetylcholine. Het bindt aan de acetylcholine receptoren zonder dat het de ionkanalen opent. De spier contraheert dus niet. Ademspieren kunnen ook verlamd raken, waardoor asfyxie (stikken) ontstaat.

34
Q

Wat is de excitatie-contractie koppeling

A

Houdt het geheel van de processen van actiepotentiaal tot contractie in.

35
Q

Wat is de bron van de calciumionen die de contractie veroorzaken?

A

Het terminal cisternae in het sacroplasmatisch reticulum

36
Q

Wat is het proces tussen de verhoogde concentratie van de calciumionen tot de binding van de cross-bridge, waardoor de spieren zullen contraheren?

A
  1. Bij de toename van de calciumconcentratie, bindt een calcium-ion aan troponine, waardoor het van vorm veranderd.
  2. Hierdoor zal tropomyosine de bindingskanten van actine vrijmaken. De eiwitten tropomyosine en troponine (die zich normaal op actine bevinden) blokkeren de bindingsplaats voor myosine in de rustpositie. Maar door de binding van clacium aan troponine zal deze myosine bindingsplaats vrijgemaakt worden
  3. Waardoor de cross-bridge eraan kan binden.
37
Q

Opbouw en bindingsplaatsen van het actine molecuul van de dunne filamenten?

A

Het actine molecuul bestaat uit twee helices van polypeptiden en heeft een bindingsplaats voor het myosine molecuul.

38
Q

Wat is het sliding mechanisme en wat zijn de stappen?

A

Het verplaatsen van filamenten, dmv de cross-bridges.
1. Actinefilamenten schuiven over de myosinefilamenten.
2. De sacromeren worden verkort (de lengte van de filamenten niet)
3. 1 slag van een cross-bridge produceert een kleine beweging van een dun filament (ten opzichte van een dik filament).
4. Bij herhaling van deze beweging resulteert dit in grote verplaatsingen.

39
Q

Welke bindingsplaatsen hebben de crossbridges van de myosinefilamenten?

A

Voor actine en ATP

40
Q

Wat is het proces van het contraheren van de spieren tot het relaxeren?

A
  1. In het sacroplasmatisch reticulum (het endoplasmatische reticulum van de spiercel) liggen de myofibrillen. De verdikkingen aan het uiteinde van deze myofibrillen vormen laterale zakken voor calciumionen.
  2. De T-tubuli zijn uitstulpingen van het sacrolemma (membraan van het spierweefsel) naar de binnenzijde en liggen in nauwe relatie met het sacroplasmatisch reticulum. In het membraan van de T-tubuli bevindt zich de DHP-receptor die de voltage verschillen waarneemt.
  3. Tijdens een actiepotentiaal geeft de DHP-receptor een signaal door aan de ryanodine-receptor die de calciumkanalen in de laterale zak van de myofibrillen openzet.
  4. Het calcium vloeit de cytosol in.
  5. De calciumionen worden weer door ATP afhankelijke kanalen opgenomen in het sacroplasmatisch reticulum.
  6. Waardoor er een lage calciumconcentratie is in het cytosol
41
Q

Wat is de cross-bridge cyclus en wat is het process?

A

Een opeenvolging van gebeurtenissen die plaatsvinden tussen de tijd dat een cross-bridge zich aan een dun filament bindt, beweegt en is ingesteld om dit te herhalen. Elke cross-bridge ondergaat zijn eigen cyclus en is onafhankelijk van andere cross-bridges.
1. Bevestiging van cross-bridge aan dun filament
2. Bevestiging van cross-bridge, waardoor spanning in dun filament ontstaat
3. Losmaken van cross-bridge in het dunne filament
4. Activeren van cross-bridge zodat deze weer kan binden aan dun filament en cyclus herhaald kan worden.

42
Q

Door welke stijgende concentratie in het cytosol vindt contractie plaats?

A

Door de stijging in calciumconcentratie

43
Q

Wat is de werking van de bacterie Clostridium botulinum op het axon?

A

De bacterie voorkomt de afgifte van acetylcholine uit het uiteinde van het axon. Deze bacterie staat bekend als botox.

44
Q

Hoe werken zenuwgassen op acetylcholinesterase?

A

Zenuwgassen blokkeren de werking van het enzym acetycholinesterase. Het membraan van de spiervezel blijft gedepolariseerd, waardoor er geen nieuwe signalen worden doorgegeven. Het slachtoffer verstikt indien er niet wordt ingegrepen.

45
Q

Wat voor soort spiervezels zijn de spiervezels die tot een bepaalde motorunit horen

A

Allemaal hetzelfde type spiervezel

46
Q

Uit wat voor motorunits bestaan spieren?

A

motorunits van alle spiervezeltypen

47
Q

Waarvan is de verdeling van het type spiervezel afhankelijk?

A

functie van de spier
gedrag persoon

48
Q

Waarvan is de totale spiertonus afhankelijk

A

Het aantal spiervezels dat contraheert

49
Q

Waarvan is de tonus afhankelijk?

A

De individuele spiervezel

50
Q

Waarvan is het aantal contraherende spiervezels afhankelijk

A

Aantal actieve motorunits en het aantal vezels per motorunit

51
Q

Waarvan is de grootte van de motorunit afhanikelijk

A

functie van de spier
- hoe fijner de motoriek des te kleiner de motorunits

52
Q

Wat is rekruten?

A

Activeren van extra motorunits

53
Q

Hoe wordt het rekruten geregeld

A

Dit gaat via de hersenen en gaat op volgorde van grootte van het motorneuron
- kleinere neuronen zullen eerder depolariseren
- van klein naar groot

54
Q

Welke grootte motorneuronen innoveren type I motorneuronen en zullen dus als eerst gerekruteerd worden?

A

kleine

55
Q

Wanneer worden type II(B) motorunits ingeschakeld

A

als 40% van de maximale tonus bereikt wordt

56
Q

Waarvan is de snelheid waarmee de spier verkort afhankelijk?

A

van de last van de spier
de mate van rekrutering van motorunits
type motorunits

57
Q

wat treedt op als een spier niet wordt gebruitk ?

A

Atrofie
- ten gevolge van denervatie of langdurige immobilisatie

58
Q

Wat leidt tot hypertrofie van spiervezels?

A

Oefening
–> ook ontstaat er dan een grotere capaciteit voor ATP-productie

59
Q

Waar zorgt äerobe training voor?

A

toename van mitochondria en capillairen

60
Q

Waar zorgt krachttraining voor?

A

verhoogde synthese van myofibrillen en glycolytische enzymen
- de spiermassa neemt toe
- de spieren worden krachtiger
- maar sneller vermoeid

61
Q

Waardoor treedt er verschuiving op tussen type IIa en type IIb vezels

A

door verandering in productie van enzymen

62
Q

Hoe worden veranderingen van de spier veroorzaakt?

A
  • type activiteit
  • neurale factoren
  • hormonen
63
Q

Vanaf welke leeftijd neemt de maximale spierkracht af en waarom? En hoe zit het met de adaptatie

A

vanaf het dertigste levensjaar
- ook de adaptatie neemt af

64
Q

Hoe wordt spierpijn veroorzaakt

A
  • structurele schade in spiervezels en een reactie ontsteking
65
Q

Door welk soort contractie wordt structurele schade veroorzaakt en hoe beïnvloedt dit de spierkracht?

A

excentrische spiercontracties
- toename van spierkracht

66
Q

antagonisten

A

spieren die tegenovergestelde werking hebben

67
Q

spierspasmen

A

onwillekeurige tetansiche contracties

68
Q

Pathofysiologie spierspasmen

A
  • neuronen vuren te frequent
  • onbalans van elektrolyten in het extracellulair milieu
69
Q

Hoe ontstaat tetanie bij hypocalciëmie?

A
  • natriumkanalen staan open bij een te lage calciumconcentratie
  • veroorzaakt spontane dekpolarisatie
70
Q

Waar is er sprake van bij musculaire dystrofieën

A

erfelijke, progressieve degeneratie van skelet- en hartspiervezels
- manifesteert zich al op kinderleeftijd en patiënten sterven jong

71
Q

Wat is de ziekte van Duchenne

A
  • ziektebeeld van musculaire dystrofieën
  • x- gebonden aandoening
  • eiwit dystrofie disfunctioneel of afwezig
    –> speelt rol bij integriteit van celmembraan
72
Q

Wat is myasthenia gravis

A
  • auto-immuunziekte waarbij er antistoffen worden gevormd tegen de acetylcholinereceptor
  • gekenmerkt door spierzwakte en spiervermoeidheid die progressief is wanneer spieren gebruikt worden
73
Q

Behandelingsmiddelen myasthenia gravis

A
  • acetylcholinesteraseremmers, thymectomie, plasmaferese
74
Q

kenmerken glad spierweefsel

A
  • fusiform
  • kleiner dan skeletspiercellen
  • deling
  • contractuele elementen zitten vast aan membraan of dense bodies
  • filamenten niet georganiseerd in myofibrillen
  • bij forse uitrekking in staat om tonus te ontwikkelen
75
Q

Contractie glad spierweefsel stappen

A
  1. calmodulin bindt aan calcium
  2. activatie van myosine-light-chain-kinase
  3. myosine-light-chain-kinase fosforyleert de cross bridge van myosinefilament –> binding met actinefilament wordt mogelijk
76
Q

Wat is het gevolg van de weinige hoeveelheid ATP-ase in glad spierweefsel?

A

cycli volgen minder snel op en de verkortsnelheid van de spier is lager

77
Q

Waardoor worden gladde spiercellen geinnerveerd?

A
  • door takjes van meerdere zenuwvezels (activerende als inhiberende werking)
78
Q

Kenmerken hartpsierweefsel

A
  • dwarsgestreept
  • myofibrillen met herhalende sacromeren
  • troponine in dunnen filamenten
  • t-tubuli
  • sarcoplasm reticulum terminal cisternae
  • lange, eenkernige, holle ruimten
  • cellen verbonden met gap junctions
79
Q

Waarvoor is het sarcoplasmatisch reticulum terminal cisternae voor?

A

opslaan van calcium

80
Q

Contractie van hartspierweefsel

A
  1. binnenkomen van calcium door L-type calciumkanalen
  2. kanalen zorgen dat ryanodine receptoren openen
  3. meer calcium van sarcoplasmatisch reticulum wordt vrijgelaten
  4. calcium activeert cross-bridge cyclus als bij skeletspierweefsel
81
Q

Door wat worden de kracht en frequentie gereguleerd bij hartspierweefsel?

A

autonome neurotransmitters en hormonen