Vanders - H9 Flashcards
Hoe werkt de cross bridge cyclus?
- Cross bridges zijn energie gebonden door de binding met ADP
- Door influx van calciumionen binden de cross bridges zich aan actine en komt opgeslagen energie vrij als beweging en wordt ADP losgelaten
- De loskoppeling is afhankelijk van ATP. Er vindt hydrolyse plaats van het gebonden ATP
- Er ontstaat weer een energie gebonden cross bridge.
Hoe ontstaat rigor mortis?
Na de dood is er geen ATP meer vrij, waardoor er geen loskoppeling meer plaatsvindt.
Wat is tonus?
De kracht die een spier uitoefent op een object (spierspanning).
Wat is last?
De kracht (gewicht) die een object op de spier uitoefent wordt de last genoemd. Tegengesteld aan de tonus.
Wat is isometrische contractie?
Er vindt spiercontractie plaats, zonder dat er lengteverschil is van de spier.
Wat is isotone contractie?
De tonus blifjt hetzelfde en er treedt verschil op in spierlengte. Deze kan ook verdeeld worden in concentrische excentrische contractie.
Wat is concentrische contractie?
Verkorting van de spier
Wat is excentrische contractie?
Verlenging van de spier
Wat is twitch?
De mechanische respons op de stimulatie van een spiervezel
Wat is een latentietijd?
In deze tijd vindt de exitatie-contractie koppeling plaats, deze tijd is nodig voor een resons. Na de latentietijd volgt de contractietijd.
Hoe lang is de contractietijd?
De contractietijd verschilt in lengte per type spiervezel.
Waarom is de latentietijd langer en het mechanische effect korter bij een isotone twitch?
Bij isotone contract zijn meer cross bridges nodig om een mechanisch effect te laten zien (om de last van het plateau te tillen).
Hoe zwaarder de last, des te langer de latentietijd bij isotone contractie is.
Wat is summatie?
Omdat de duur van het actiepotentiaal veel korter is dan de duur van de contractie, is het mogelijk om opnieuw een actiepotentiaal op te wekken voordat de contractie (door het eerste potentiaal) eindigt. Het verschijnsel van tonusstijging door opeenvolgende actiepotentialen is dan summatie.
Hoe is een grotere tonus mogelijk?
Door meerdere potentialen kan de calciumconcentratie in het cytosol hoog blijven, waardoor er meer troponine moelculen gebonden kunnen worden en er meer cross bridges meedoen, waardoor er meer spierspanning beschikbaar is.
Wat is de definitie van de optimale lengte (L0)?
De lengte waarop de spier bij isomterische contractie de grootste tonus ontwikkeld. Deze lengte komt vaak in de buurt van de ontspannen toestand. Er is hier dus meer overlap tussen actine- en myosinefilamenten. De snelheid van het verkorten van de spiervezel neemt af met een toename in belasting.
Op welke 3 manieren wordt ATP gevormd uit ADP?
- Via omzetting van creatinefosfaat
Creatinefosfaat wordt enzymatisch gesplitst, hierbij ontstaat ATP. Dit is een snelle manier om aan ATP komen in het begin van de contractie. - Via oxidatieve fosforylering
- Via glycolyse
Vaak bij hoge intensiteit
Na het beeindigen van de activiteit worden de voorraden creatinefosfaat en flycogeen weer aangevuld (dit kost ook weer energie). Ook afvalstoffen zoals melkzuur worden verwerkt.
Voor deze process is zuurstof nodig.
Wat is zuurstofschuld?
Spieren raken vermoeid, dat wil zeggen dat de tonus ondanks blijvende stimulatie niet behouden kan worden. Er zal een herstelperiode ingelast moeten worden om weer een tonusstijging te kunnen krijgen na stimuli. Vermoeidheid wordt niet verklaard door deletie van ATP.
Wat zijn de drie mechanismen die leiden tot vermoeidheid
- Falen van geleiding door ophoping van kaliumionen in de T-tubuli
- Melkzuurophoping
- Inhibitie van cross-bridge cycli
Wat is centrale vermoeidheid
De cortex geeft geen signalen meer door naar de spieren. Er is geen wil meer om door te gaan.
Wat zijn type 1 vezels
Goede oxidatieve capaciteiten.
Ze worden ook wel rode vezels genoemd door de grote hoeveelheid myoglobine (zuurstofbindend eiwit).
Wat zijn type 2 vezels?
Werken vooral op glycolyse, vooranmelijk type 2(B). Daar zijn de enzymen in de vezels op ingesteld. Deze vezels kleuren bleker en worden daarom witte vezels genoemd.
Type 2(A) heeft ook oxidatieve capaciteit.
Type 2 vezels hebben in het algemeen een grotere diameter en raken sneller vermoeid.
Wat is de bron van ATP van de vezels
1 - oxidatieve fosforylering
2a - oxidatieve fosforylering
2b - glycolyse
hoeveel vezels hebben de vezels
1 - Veel
2 - gemiddeld
3 - weinig
Hoeveel haarvaten hebben de vezels
1 - Veel
2a - veel
2b - weinig
Hoe groot is de content van myoglobine in de vezels?
1 - hoog
2a - hoog
2b - laag
Hoe hoog is de glycolytische enzymactiviteit in de vezels?
1 - Laag
2a - gemdideld
2b - hoog
Hoe hoog is de glycogeen content in de vezels?
1 - Laag
2a - gemiddeld
2b - hoog
Hoe snel worden de vezels moe?
1 - Langzaam
2a - gemiddeld
2b - snel
Hoe hoog is de activiteit van myosine-ATPas in de vezels?
1 - laag
2a - gemiddeld
2b - hoog
Hoe snel is de samentrekkingssnelheid in de vezels?
1 - Langzaam
2a - snel
2b - snelst
Hoe groot is de vezel diameter in de vezels?
1 - klein
2a - middel
2b - groot
Hoe groot is de motorneuron die de vezel innerveert?
1 - klein
2a - gemiddeld
2b - groot