Vaktaal kerst Flashcards

1
Q

Complotdenken

A

de overtuiging dat iets het gevolg is van een geheim plan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

emotie

A

een kortdurende en intense reactie op een prikkel die we belangrijk vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

geheugen

A

het vermogen om je dingen te herinneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

motivatie

A

de innerlijke kracht die het individu stimuleert tot bepaalde gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

referentiekader

A

het geheel van persoonlijke waarden, normen, opvattingen, overtuigingen, kennis en ervaringen dat we tijdens ons leven opbouwen en dat een belangrijke rol speelt bij de waarneming en beoordeling van onze omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aandoening

A

overkoepelend begrip voor alle soorten ziektes en beperkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ambulante zorg

A

zorgsysteem waarbij de zorgvrager hulp aan huis krijgt of af en toe bij de hulpverlener langsgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

angststoornis

A

psychische aandoening waarbij je zoveel last hebt van angst dat het je dagelijks leven verstoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

coping

A

de manier waarop mensen met hun problemen omgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

eerstelijnszorg

A

professionele, niet-gespecialiseerde hulpverlening die rechtstreeks toegankelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

eetstoornis

A

psychische aandoening waarbij het normale eetgedrag verstoord is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

externaliserend probleemgedrag

A

probleemgedrag waarbij de persoon negatieve emoties op de buitenwereld richt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

internaliserend probleemgedrag

A

probleemgedrag waarbij de persoon negatieve emoties op zichzelf richt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mantelzorg

A

hulpverlening door niet-professionele mensen uit de onmiddellijke omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

psychische aandoening

A

grotere gevoeligheid voor stress en negatieve gevoelens, die kan leiden tot psychische problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sociale kaart

A

overzicht van diensten en organisaties in de zorg- en welzijnssector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

veerkracht

A

het vermogen om stress en tegenslagen te verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verslaving

A

toestand waarin een persoon afhankelijk is van een bepaalde gewoonte of drug

19
Q

vooroordeel

A

een mening over een persoon of een groep die niet op feiten is gebasseerd

20
Q

zorg- en welzijnssector

A

verzamelnaam voor diensten en organisaties die zich richten op personen of groepen die niet volledig kunnen deelnemen aan de maatschappij

21
Q

zelfzorg

A

zelf je eigen problemen aanpakken en oplossen

22
Q

actief luisteren

A

gestructureerde manier van luisteren en reageren waarbij de aandacht op de spreker wordt gelegd

23
Q

analoge taal

A

intonatie, gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal die gebruikt worden in communicatie

24
Q

complementaire communicatie

A

communicatie waarbij de ene gesprekspartner ondergeschikt is aan de andere

25
Q

digitale taal

A

woorden, tekens en gebaren die gebruikt worden in communicatie

26
Q

empathie

A

vermogen om zichzelf te verplaatsen in de gevoelens en de gedachtegang van de ander

27
Q

non-verbale communicatie

A

communicatie zonder woorden

28
Q

spiegelgedrag

A

vorm van communicatie waarbij we het gedrag van de ander spiegelen of imiteren

29
Q

subverbale communicatie

A

communicatie die ondersteunt wat je zegt

30
Q

symmetrische communicatie

A

communicatie waarbij de zender en de ontvanger op hetzelfde machtsniveau zijn

31
Q

transmissie

A

proces waarbij een boodschap van de zender naar de ontvanger wordt overgebracht

32
Q

verbale communicatie

A

communicatie via woorden

33
Q

autonomie

A

zelfstandigheid

34
Q

behoefte

A

iets wat je nodig hebt of graag wilt

35
Q

collectivistische cultuur

A

cultuur waarin veel belang wordt gehecht aan de groep

36
Q

competentie

A

het vermogen om een taak uit te voeren

37
Q

crossculturele psychologie

A

psychologie waarin gedrag verschillende culturen wordt vergeleken

38
Q

extrinsieke motivatie

A

motivatie waarvan de bron buiten de persoon ligt

39
Q

faalangst

A

angst om niet te kunnen voldoen aan bepaalde verwachtingen

40
Q

intrinsieke motivatie

A

motivatie waarvan de bron in de persoon ligt

41
Q

overrechtvaardiging

A

situatie waarin beloning de intrinsieke motivatie van de persoon verkleint

42
Q

self-handicapping

A

mechanisme waarbij mensen erzelf voor zorgen dat ze fallen

43
Q

verbondenheid

A

een warme, hechte bang met anderen

44
Q

zelfactualisatie

A

je eigen mogelijkheden verwezenlijken