unit4 Flashcards
een beschuldigde
an accused
de verdediging
the defence the defense
een rechter
a judge
een jry
a jury
een jurylid
a member of the jury
een advocaat (3)
a lawyer an attorney a barrister
een aanklager een eiser
the plaintiff
het openbaar ministerie
the prosecution
een slachtoffer
a victim
een getuige
a witness
vrijgelaten op borgtocht
to release on bail
aanklagen voor een (2)
to charge with a crime to bring charges against
voor een rechter brengen (2)
to try for a crime to put on trial for
onschuldig pleiten schuld bekennen in ruil voor strafvermindering (2)
to plead not guilty a plea bargain
bewijsmateriaal voorleggen
to present evidence
getuigen getuigenis
to testify the testimony
verzet aantekenen (2)
to object to to raise an objection
delibereren overleggen
to deliberate
een unanime beslissing treffen
to reach a unanimous decision
een oordeel vellen
to deliver a verdict
vrijspreken
to acquit of a crime an acquittal
veroordelen veroordeling
to convict of a crime a conviction
vonnissen de maximumstraf
to sentence to the maximum sentence
voorwaardelijk vrijlaten
to release on parole
brandstichting
arson
geweldpleging
assault
omkoperij
bribery
inbraak
burglary
corruptie
corruption
smaad schiftelijke belediging
libel
doodslag
manslaugher
moord met voorbedachte rade
murder in the first degree
laster kwaadsprekerijk
slander
diefstal van kleine zaken
petty theft
een schadevergoeding
compensation
een gevangenisstraf
imprisonment
naar de gevangenis gaan
to go to jail
een gevangenisstraf met uitstel
a suspended jail term
een boete
a fine
de doodstraf
capital punishment the death penalty
dodelijke injectie
lethal injeciton
de elektrische stoel
the electric chair
een taakstraf
commuunity service
verzachtende omstandigheden
extenuating circumstances mitigating circumstances
een motief
a motive
de plaats van de misdaad
the scene of a crime
een alibi
an alibi
onpartijdig zijn onpartijdigheid
to be impartial impartiality