Unit 2 Study Box Flashcards
accessory
accessoire
to fit
passen
to go with
passen bij
jumper (UK) sweater (US)
trui
leggings
legging
to match
passen bij
(to be) on sale
in de uitverkoop (zijn)
(to be) on trend
in de mode (zijn)
outfit
kledingcombinatie
to pick out
uitkiezen
pyjamas
pyjama
to recommend
aanbevelen
suit
pak
to suit
goed staan
tie
stropdas
to try (something) on
passen
to zip up
dichtritsen
aantrekken
to put on
bloes
blouse
(lange) broek
trousers (UK) pants (US)
dragen
to wear
gymschoenen; gympies
trainers (UK) sneakers (US)
(lange) jas
coat
jas(je)
jacket
jurk
dress
kleren
clothes
kopen
to buy
korte broek
shorts
maat
size
muts; hoed
hat
overhemd
shirt
rok
skirt
schoen
shoe
sjaal
scarf
sok
sock
spijkerbroek
(a pair of) jeans
uittrekken
to take off
calender
kalender
century
eeuw
daily
dagelijks
diary
dagboek; agenda
midnight
middernacht
moment
moment
monthly
maandelijks
past
verleden
to tell the time
zeggen hoe laat het is
weekly
wekelijks
dag
day