20-9-2024 Unit 1 Boek Vwo/Gymnasium 1 Flashcards
1
Q
Arts and design
A
Beeldende vorming
2
Q
Assembly
A
Samenkomst
3
Q
Biology
A
Biologie
4
Q
Corridor (UK); hallway (US+UK)
A
Gang
5
Q
Geography
A
Aardrijkskunde
6
Q
Head teacher
A
(School) directeur
7
Q
Head teacher
A
(School) directeur
8
Q
History
A
Geschiedenis
9
Q
Mathematics; math
A
Wiskunde
10
Q
Paragraph
A
Alinea
11
Q
(First) period
A
(Eerste) uur
12
Q
Physical education; PE
A
Lichamelijke opvoeding; gym
13
Q
Secondary school
A
Middelbare school
14
Q
Story
A
Verhaal
15
Q
To take notes
A
Aantekeningen maken
16
Q
To take notes
A
Aantekeningen maken
17
Q
To take out
A
Pakken
18
Q
To understand
A
Begrijpen
19
Q
Year 7
A
Brugklas; het eerste jaar van de middelbare school in Engeland
20
Q
Desk
A
Bureau
21
Q
To think
A
Denken; nadenken
22
Q
Teacher
A
Docent
23
Q
Pencil case
A
Etui
24
Q
Rubber (UK); eraser (US)
A
Gum
25
To do homework
Huiswerk maken
26
Classmate
Klasgenoot; klasgenote
27
Classroom
Klaslokaal
28
Student
Leerling
29
To learn
Leren
30
To study
leren; bestuderen
31
To teach
Leren; onderwijzen
32
Lesson
Les
33
Pen
Pen
34
Pencil
Potlood
35
Backpack
Rugzak
36
Exercise book
Schrift
37
Textbook
Tekstboek
38
Subject
Vak
39
To be related to
Familie zijn van
40
To dislike
Niet houden van
41
Divorced
Gescheiden
42
Great-
Overgroot-
43
To look alike
Op elkaar lijken
44
Married
Getrouwd
45
Middle
Middelste
46
Oldest
Oudste
47
Oldest
Oudste
48
Only
Enig
49
Sibling
Broer; zus
50
Twins
Tweeling
51
Daughter
Dochter
52
To die
Doodgaan
53
To be born
Geboren worden
54
Family
Gezin; familie
55
Grandparents
Grootouders
56
Younger
Jonger
57
Cousin (male and female)
Neef; nicht (kind van een oom of tante)
58
Nephew
Neef (zoon van broer of zus)
59
Niece
Nicht (dochter van een broer of zus)
60
Uncle
Oom
61
Parents
Ouders
62
Step-
Stief-
63
Aunt
Tante
64
To live
Wonen
65
Son
Zoon
66
American
Amerikaans
67
British
Brits
68
Canadian
Canadees
69
Common
Gemeenschappelijk
70
Commonwealth of Nations
Gemenebest van Naties
71
Dutch
Nederlands
72
Election
Verkiezing
73
English
Engels
74
To invite
Uitnodigen
75
Italian
Italiaans
76
Nation
Volk
77
Population
Bevolking
78
To represent
Vertegenwoordigen
79
Spanish
Spaans
80
To unite
Verenigen
81
To accept
Accepteren
82
Australia
Australië
83
To call
Bellen
84
Culture
Cultuur
85
Germany
Duitsland
86
England
Engeland
87
France
Frankrijk
88
To argree
Het eens zijn
89
Italy
Italië
90
Country
Land
91
To let (someone) know
Meedelen; laten weten
92
To bring
Meenemen
93
The Netherlands
Nederland
94
Spain
Spanje
95
The United Kingdom (UK)
Verenigd Koninkrijk
96
The United States of America (USA)
Verenigde Staten
97
Flag
Vlag
98
World
Wereld
99
Bald
Kaal
100
Complexion
Gezichtskleur
101
Contact lenses
Contactlenzen
102
Good-looking
Knap (uiterlijk)
103
Moustache
Snor
104
Quite
Nogal
105
Wavy
Golvend; met slag
106
Wrinkles
Rimpels
107
To describe
Beschrijven
108
Braces
Beugel
109
To look like
Eruitzien
110
Pierced ears
Gaatjes in oren
111
To smile
Glimlachen
112
To recognice
Herkennen
113
Short
Kort
114
Long
Lang
115
Ugly
Lelijk
116
Earrings
Oorbellen
117
Ponytail
Paardenstaart
118
Spot
Pukkel
119
Straight
Steil
120
To change
Veranderen
121
Ik ben 14 (jaar oud).
I’m 14 (years old).
122
Ik ben in Londen geboren.
I was born in Londen.
123
Ik kom uit Plymouth.
I’m from Plymouth.
124
Ik woon in een dorp.
I live in a village.
125
Ik woon samen met mijn moeder, vader en broer.
I live with my mother, father and brother.
126
Ik heb een oudere zus.
I’ve got an older sister.
127
Goedemorgen / -middag / -avond, John.
Good morning / afternoon / evening, John.
128
Hoe gaat het? - prima, bedankt. En met jou?
How are you? - Fine, thank you. And you?
129
Hallo, wat leuk om je weer te zien.
Hello, it’s nice to see you again.
130
Het spijt me, maar ik moet gaan. - Dat is jammer.
I’m sorry, but I must go now. - that’s a shame.
131
Leuk om jou ontmoet te hebben.
It was nice meeting you.
132
Een fijne dag nog!
Have a nice day!
133
Hallo, mijn naam is Dan.
Hello, my name is Dan.
134
Aangenaam kennis te maken, Dan.
Pleased to meet you, Dan.
135
Hoi. ik ben Megan. Maar ze noemen mij Meg.
Hi. I’m Megan. But people usually call me Meg.
136
Leuk om kennis te maken. Ik ben James.
Nice to meet you. I’m James.
137
Mag ik Jeremy voorstellen?
I’d like to introduce you to Jeremy.
138
Dit is mijn zus Jenny.
This is my sister, Jenny.
139
Dit is Jim. Hij is een oude vriend van mij.
Meet Jim. He is an old friend of mine.
140
Ik vind het leuk om te lezen.
I like to read.
141
Ik hou van koken.
I love cooking.
142
Ik vind het erg leuk om naar muziek te luisteren.
I really enjoy listening to music.
143
Ik houd niet van voetballen.
I don’t like playing football.
144
Ik ben niet gek op sporten.
I’m not fond of sports.
145
Ik heb een hekel aan afwassen.
I hate doing the washing up.