unit 2 Flashcards
1
Q
acquaintance
A
kennis
2
Q
agriculture
A
landbouw
3
Q
ancient
A
oud
4
Q
currency
A
munteenheid ; valuta
5
Q
distinct
A
uniek
6
Q
equator
A
evenaar
7
Q
ethnic
A
etnische
8
Q
existence
A
bestaan
9
Q
heritage
A
erfgoed
10
Q
hospitality
A
gastvrijheid
11
Q
mature
A
volwassen
12
Q
melting pot
A
smeltkroes
13
Q
to negotiate
A
onderhandelen
14
Q
orphanage
A
weeshuis
15
Q
people; peoples
A
volk; volkeren
16
Q
purpose
A
doel
17
Q
to regard as
A
beschouwen als
18
Q
resources
A
grondstoffen
19
Q
to rule
A
regeren
20
Q
second
A
op 1 na
21
Q
sustainable
A
duurzaam
22
Q
to trace back
A
achterhalen
23
Q
algemeen ; gebruikelijk
A
common
24
Q
behouden
A
to preserve
25
bevolking
population
26
burger
citizen
27
doorgeven
to pass down
28
geboorte-; moeder-
native
29
gemeenschap
community
30
gepassioneerd
passionate
31
gewoonte
custom
32
met elkaar opschieten
to get along
33
mislopen
to miss out on
34
ontwikkelen
devolpment
35
blijven
to remain
36
patroon
pattern
37
poging; moeite
effort
38
rijkdom
wealth
39
stam
tribe
40
vrijgevig; gul
generous
41
wens
desire
42
wereldwijd
global