unit 11 Flashcards
1
Q
getalenteerd
A
talented
2
Q
intelligent
A
intelligent
3
Q
zelfverzekerd
A
confident
4
Q
positief
A
positive
5
Q
actief
A
active
6
Q
vrolijk
A
cheerful
7
Q
hartelijk
A
warm
8
Q
leuk
A
fun
9
Q
plezier hebben
A
have fun
10
Q
hilarisch
A
hilarious
11
Q
lachen om
A
laugh at
12
Q
een grapje snappen
A
get a joke
13
Q
een geintje uithalen met
A
play a joke on
14
Q
moppen vertellen
A
tell jokes
15
Q
de draak steken met iemand
A
make fun of