uitdrukkingen pww 2 Flashcards

1
Q

als sneeuw voor de zon verdwijnen

A

geheel onzichtbaar worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

door weer en wind gaan

A

alles doen om het doel te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Eén zwaluw maakt nog geen zomer.

A

Uit één gebeurtenis kun je niet veel concluderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het regent pijpenstelen

A

het regent heel hard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het zonnetje in huis zijn

A

iemand zijn die vrolijkheid brengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoge bomen vangen veel wind.

A

Personen van aanzien krijgen veel kritiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Men moet zeilen terwijl de wind waait.

A

Je moet gebruikmaken van kansen als ze zich voordoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

met je neus in de wind lopen

A

hoogmoedig zijn; arrogant zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

mooi weer spelen

A

Iets mooier voorstellen dan het is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Na regen komt zonneschijn.

A

Na slechte tijden komen betere tijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wie wind zaait, zal storm oogsten.

A

Degene die oproer veroorzaakt, zal de gevolgen ondervinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zoals de wind waait, waait zijn jasje.

A

Hij gaat met de heersende mening mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly