U5: Experiencias Flashcards
interpreteren
tolken
interpretar
interpretatie, (het) tolken
interpretación (f)
tolk
intérprete (m/f)
vertalen
traducir (zc)
vertaling
traducción (f)
vertaler, vertaalster
traductor,-ora (m/f)
vertalend woordenboek
diccionario (m) traductor
verklarend woordenboek
diccionario (m) explicativo
cartoon, spotprent
plaatje
viñeta (f)
strip, beeldverhaal
cómic (m), historieta (f), tebeo (m)
werk
trabajo (m)
baan, werk, job
puesto (m) de trabajo
werkaanbieding
oferta (f) de trabajo
werk zoeken
buscar (c/qu) (un) trabajo
taak, opdracht, werk uitvoeren
realizar (z/c) un trabajo
werknemer, arbeidskracht
trabajador,-ora (m/f)
ijverig
trabajador,-ora (ADJ)
werken als [beroep]
trabajar de / como [profesión]
werken in [plaats]
trabajar en [lugar, p.ej. en una empresa, en una tienda]
werk, baan
empleo (m)
iemand werk geven
dar empleo a alguien
jobaanbieding
oferta (f) de empleo / de trabajo
(eerste) job vinden
conseguir (i) un (primer) empleo
kandidaat, sollicitant
candidato,-a (m/f)
aanwerver, recruiter
reclutador,-ora (m/f
iemand aanwerven
reclutar a alguien
iets opnieuw doen
hacer algo de nuevo
iets opnieuw doen
volver (ue) a hacer algo
iets bereiken, behalen, gedaan krijgen
conseguir (i) algo
iets bereiken, behalen, gedaan krijgen
alcanzar (z/c), obtener, lograr algo
iemand aanstellen, in dienst nemen
contratar a alguien
contract
contrato (m)
concurrentie
competencia
iets / iemand beconcurreren
hacer la competencia a algo / alguien
iemand beconcurreren
competir (i) con alguien
competitie, wedstrijd
competición (f)
opkomst, toeloop, aanwezigen
concurrencia (f)
iets / iemand (uit)kiezen, selecteren
seleccionar algo / a alguien
personeel aanwerven
seleccionar personal (m)
selectie, keuze
selección (f)
iemand selecteren
reclutar a alguien
personeel, mankracht
personal (m)
(vast) personeel
plantilla (f)
arbeidskrachten, mankracht
mano (f) de obra
persoonlijk, individueel, privé
personal (ADJ)
profiel, zijaanzicht
(persoonlijke) eigenschappen
perfil (m)
gelijkenis hebben met iets
ser parecido,-a a algo
meenemen
llevar (de un lugar a otro)
meebrengen
traer (de un lugar a otro)
inhoud, capaciteit, vermogen
capacidad (f)
bekwaam zijn om iets te doen
TENER capacidad de / para hacer algo
bekwaam zijn om iets te doen
SER capaz DE hacer algo
het is belangrijk om
es importante + inf
iets verzoeken, (aan)vragen
solicitar algo
de hulp van iemand inroepen
solicitar la ayuda de alguien
verzoek, aanvraag, sollicitatie
solicitud (f)
moeten
tener que + inf (zie U3 18 P58)
iets / iemand waarderen
(in)schatten, waarde bepalen van
valorar algo / a alguien
waardering, schatting
valoración (f)
waarde
valor (m)
moed
valor (m)
de moed hebben om iets te doen
TENER el valor de hacer algo
stage
prácticas (fpl)
(een/zijn/haar) stage doen, lopen
HACER (unas/las/sus) prácticas
stagiair, stagiaire
estudiante (m/f) en prácticas
(be)oefenen
practicar (c/qu)
een taal (in)oefenen
practicar (c/qu) un idioma
praktisch, handig
práctico,-a (ADJ)
theorie in praktijk omzetten, brengen
llevar la teoría a la práctica
theorie in de praktijk toepassen
aplicar la teoría en la práctica
bijdragen, inbrengen
aportar
zijn/haar steentje bijdragen
aportar su grano / granito de arena
loon, salaris
sueldo (m)
een hoog/laag loon hebben, krijgen
ganar un sueldo alto/bajo
loon, salaris
remuneración (f)
salaris
salario (m)
geld
dinero (m)
geld verdienen
ganar dinero
geld uitgeven, opdoen
gastar dinero
Proost!, Gezondheid!
¡Salud, dinero y amor (y tiempo para gozarlos)!
personeelszaken, human resources
recursos (mal) humanos
hr
los RR. HH
(hulp)middel
recurso (m)
een beroep doen op iets
recurrir a algo
met iets rekening houden
tener algo en cuenta
rekening
cuenta (f)
Zou ik de rekening mogen, alstublieft?
La cuenta, por favor
(studie)beurs
beca (f)
erasmusbeurs
beca (f) Erasmus
een beurs aanvragen
solicitar una beca
een beurs krijgen
recibir una beca
afstuderen in [studierichting]
graduarse (ú) en [campo]
aan de universiteit afstuderen
graduarse (ú) de la universidad
afstuderen als
graduarse (ú) de [profesión]
(het) afstuderen
graduación (f)
werkloosheid
paro (m)
werkloos zijn
ESTAR en (el) paro
werkloos zijn
ESTAR desempleado,-a
werkloosheidsgraad
tasa (f) de(l) paro
werkloosheid
desempleo (m)
(naar) buiten
(a)fuera (ADV)
naar buiten gaan
salir (a)fuera
buitenwijken, voorsteden
afueras (fpl)
in de buitenwijken, in de voorsteden
en / a las afueras
Ga weg!
¡Fuera!
(naar) binnen
(a)dentro (ADV)
over [honderd jaar]
dentro de [cien años]
ervaring
experiencia (f)
experimenteren
experimentar
iets ervaren
experimentar algo
helpen (om) te + INF
ayudar a + inf
hulp, steun
ayuda (f)
assistent
ayudante (m/f)
vaardigheid, handigheid
habilidad (f)
handig, vaardig
hábil (ADJ)
vaardigheid
competencia (f)
bekwaam zijn
SER competente (ADJ)
handigheid, behendigheid, vaardigheid
destreza (f)
concurrentie
competencia (f)
ploeg, team
uitrusting
equipo (m)
in team werken, samenwerken
trabajar en equipo
in ploegen werken, in ploegendienst werken
trabajar en / por turnos
voetbalploeg
equipo (m) de fútbol
soepelheid, flexibiliteit
flexibilidad (f)
soepel, buigzaam, flexibel
flexible (ADJ)
polyvalentie, veelzijdigheid
polivalencia (f)
polyvalent
polivalente (ADJ)
handig zijn
doe-het-zelver zijn
ser (un,-a) manitas (m/f)
hand
mano (f)
iemand een hand(je) helpen
echarle una [mano / manita] a alguien
een probleem oplossen
resolver (ue) un problema
oplossing, besluit
resolución (f)
een probleem oplossen
solucionar un problema
oplossing, ontknoping
solución (f)
leren (te)
aprender a + INF
(het) leren
aprendizaje (m)
leerjongen, leermeisje, stagiair
aprendiz,-iza (m/f)
(aan) iemand iets aanleren
enseñar algo a alguien
ondernemend
emprendedor,-ora (ADJ)
ondernemingsgeest
espíritu (m) emprendedor
ondernemer, onderneemster
emprendedor,-ora (m/f)
onderneming, bedrijf
empresa (f)
bedrijf, onderneming
compañía (f)
creativiteit
creatividad (f)
creatief
creativo,-a (ADJ)
persoonlijkheid, karakter
personalidad (f)
persoon, mens
persona (f)
persoonlijk
personal (ADJ)
geschikt, passend
adecuado,-a (ADJ)
geschikt zijn voor iets
SER adecuado,-a para algo
op geschikte wijze
adecuadamente (ADV)
correct reageren
reaccionar adecuadamente / de manera adecuada
(eind)diploma
título (m)
diploma, getuigschrift
diploma (m)
een diploma hebben
TENER un título / un diploma
afstuderen, een diploma behalen
SACAR (c/qu) un título / un diploma
(zich) inschrijven voor iets
registrar(se) para algo
register, registratie, inschrijving
registro (m)
zich inschrijven in / voor
matricular(se) en / para
inschrijvingsgeld betalen
pagar (g/gu) la matrícula (f)
nummerplaat, kenteken
matrícula (f)
variëren
variar (í)
schommelen tussen
las temperaturas varían entre (x) grados y (y) grados
variatie, verandering
variación (f)
variant, afwijkende versie, alternatief
variante (f)
(af)wisselend, variabel
variante (ADJ)
gevarieerd
variado,-a (ADJ)
[ergens] [tijd] doorbrengen
pasar [tiempo] en [lugar]
[tijd] doorbrengen met + INF
pasar [tiempo] + GER
zich amuseren, een leuke tijd hebben
pasarlo bien / pasárselo bien
gebeuren [iets]
pasar [algo]
Wat gebeurt er?
¿Qué pasa?
Scheelt er iets (met jou/jullie)?
¿Qué (te/os) pasa?
dankzij
gracias a
bedankt voor (je hulp)
gracias POR (tu ayuda)
(Hartelijk) Bedankt!
¡(Muchas) Gracias!
volgens
según
volgens mij
según yo
volgens mij, ik denk dat
[creo / pienso] que + IND
naar mijn mening, volgens mij
en mi opinión