U0: Palabras Flashcards
(zich) aan iemand voorstellen
presentar (se) a alguien
presentatie
presentación (f)
presentator, presentatrice
presentador, -ora (m/f)
volgen, erna komen
seguir (i – g/gu)
volger, volgster [ook, b.v., social media: follower]
seguidor,-ora (m/f)
sjabloon, voorbeeld
modelo (m)
fotomodel
modelo (m/f)
noemen
llamar (a alguien)
heten
llamarse
iemand (op)bellen
llamar a alguien
telefoontje (plegen)
(hacer una) llamada (f)
(Toegepaste) Taalkunde
lingüística (f) (aplicada)
taalkundig
lingüístico,-a
taal, tong (lichaamsdeel)
lengua (f)
taal
idioma (m)
(leren) kennen
conocer (zc)
kennis
conocimiento (m)
voorkennis hebben
tener conocimientos (mpl) previos
foto
foto(grafía) (f)
een foto nemen, maken
hacer / tomar una foto
land
país (m)
natie
nación (f)
staat
estado (m)
volk
pueblo (m)
hoofdstad
capital (f)
kapitaal
capital (m)
de anderen
los demás
voor de rest, voor het overige
por lo demás
citaat, quote
cita (f)
iemand citeren
citar a alguien
afspraak
cita (f)
afspraak maken
fijar una cita
een afspraak hebben met iemand
tener una cita con alguien
waarheid
verdad (f)
de waarheid spreken
decir la verdad
echt waar?
¿Verdad?
echt waar!
¡De verdad!
waar, juist
verdadero, -a (ADJ)
onwaar, onjuist
falso, -a
Juist of fout?
¿Verdadero o falso?
leugen
mentira (f)
liegen
mentir (ie – i)
leugenaar, bedrieger
mentiroso,-a (m/f)
leugenachtig, onoprecht
mentiroso,-a (ADJ)
Je bent aan het liegen!, Leugenaar!
¡Mentiroso!
ouders
padres (mpl)
vader
padre (m)
moeder
madre (f)
zoon, dochter
hijo,-a (m/f)
kinderen (familie)
hijos (mpl)
jongen, meisje
niño,-a (m/f)
kinderen (niet noodzakelijk familie)
niños (mpl)
iets uit iets afleiden, opmaken
deducir (zc - j) algo de algo
conclusie, gevolgtrekking
deducción (f)