Tw4 eng-nl Flashcards
1
Q
Entrepreneur
A
Ondernemer
2
Q
Evade
A
Ontwijken
3
Q
Graduate
A
Behalen van schooldiploma
4
Q
Impose
A
Opleggen
5
Q
Initially
A
Aanvankelijk
6
Q
Merits
A
Kracht, verdienste
7
Q
Nurture
A
Koesteren, voeden
8
Q
Prior to
A
Voorafgaand aan
9
Q
Progidy
A
Wonderkind
10
Q
Pursue
A
Nastreven
11
Q
Reject
A
Afwijzen
12
Q
Resent
A
Kwalijk nemen
13
Q
Signal
A
Een teken zijn
14
Q
Stick
A
Plakken
15
Q
Subscribe to
A
Abonneren op/ondersteunen
16
Q
Subsequently
A
Vervolgens
17
Q
Tinker with
A
Sleutelen, knutselen
18
Q
To boot
A
Op de koop toe
19
Q
Turnover
A
Omzet
20
Q
Vendor
A
Verkoper
21
Q
Clutch
A
Vastgrijpen
22
Q
Executive
A
Directeur, manager
23
Q
Findings
A
Conclusies
24
Q
Flask
A
Thermoskan