Periode 1 Nl-Eng Flashcards
Relatie
Relationship
Familielid
Relative
Naaste familielid
Close relative
Verloofd
Engaged
Verloving
Engagement
Vieren
To celebrate
Viering
Celebration
Scheiden
To divorce
Scheiding
Divorce
Vanwege
Because of/ on account of
Samenwonen
To live together/ to cohabit
Uit elkaar gaan
To separate
Scheiding (na samenwonen)
Separation
Onafscheidelijk
Inseperable
Alleenstaand
Single
In de steek laten
To desert/ to abandon
Grootbrengen
To bring up/ to raise
Pleegouders
Foster parents
Stiefvader
Stepfather
Voorouder
Ancestor
Afstammen (van)
To descend (from)
Afstammeling
Descendant
Vrijgezel
Bachelor
Volwassene
Adult
Volwassen
Grown-up
Beschouwen
To regard/ to consider
Onder
Among
Feliciteren (met
To congratulate (on)
Gefeliciteerd (niet bij verjaardag)
Congratulations
Verkering hebben
To go steady
Het uitmaken
To break it off
Voogd
Guardian
Reden
Reason
Overspel
Adultery
Ontrouw
Infidelity
Tegenspoed
Adversity
Lijken op
To resemble/ to look like
Gelijkenis
Resemblance
Opvallen
To strike (struck-struck)
Opmerkelijk
Remarkable
Te danken hebben (aan)
To owe (to)
Ouderlijk
Parental
Wees
Orphan
Kennis
Acquaintance
Gemeen/gemeenschappelijk
In common
Huwelijks
Marital
Kern
Core
Baby/peuter
Infant
Huwelijk
Matrimony
Afstammelingen
Offspring
Oppervlakkig
Casual
Knaap
Lad
Naaste familieleden
Next of kin
Minderjarige
Minor
Kerel /vent
Fellow
Kerel/vent
Bloke/guy/chap
Menselijk
Human
Uiterlijk
Appearance
Litteken
Scar
Bekend/vertrouwd
Familiar
Gevoelig
Sensitive
Blootstellen (aan)
To expose (to)
Blootstelling
Exposure
Ademen
To breathe
Naakt
Naked/nude
Hoewel
Though/although
Gezichtsvermogen
Sight
Transpireren
To perspire
Transpiratie
Perspiration
Kaal
Bald
Verven (haar/kleding)
To dye