tt vragen Flashcards

1
Q

Diagnostische cyclus

A

Klachten analyse (anamnese)
Probleem analyse (test zelf)
Diagnose stelling (resultaten)
Indicatie stelling (behandeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Titreren

A

Het instellen van de optimale dosering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tolerantie

A

Het afnemen van een gewenst of ongewenst effect bij chronisch toedienen van middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beta (EEG)

A

Lage pieken, minder diepe dalen die elkaar snel opvolgen. Drugs kan deze actieve cortex veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Alfa (EEG)

A

Hoge pieken en diepe dalen die elkaar snel opvolgen. Treedt op bij ontspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Theta (EEG)

A

Hoge pieken en diepe dalen, volgen elkaar TRAAG op. Treedt op bij slaap of meditatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

FMRI hemoglobine

A

Meet zuurstof gehalte in bloed. Als neuronen zuurstof gebruiken, zetten zij oxyhemoglobine om in deoxyhemoglobine (dat magnetisch is) De hemoglobine wordt als een natuurlijke CONTRAVLOEISTOF GEGBRUIKT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar is de mate van spontaan herstel van afhankelijk?

A

Ernst, locatie en etiologie (oorzaak) van het letsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

(gedrag) Transfer & Generalisatie

A

Het aangeleerde gedrag kan je ook in een andere situatie toepassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Knowledge of results (leren)

A

Verbale informatie over de mate waarin het leerdoel is behaald. Hierdoor kan het leerproces bijgestuurd worden en makkelijker verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Grijze stof bij MRI

A

Cellichamen van neuronen (hoeveel van de hersenen bestaat uit neuropil)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Witte stof bij MRI

A

Axonen (hoeveel van de hersenen bestaat uit bedrading)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke receptoren worden gestimuleerd bij roken

A

Acetylcholinereceptoren raken overgevoelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

desensitatie

A

Herhaald gebruik van de stof heeft de receptoren ongevoelig gemaakt. Je hebt het middel nodig om normaal te kunnen leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sensitatie

A

Gevoeliger worden van de receptoren (door associatief leren). Hierdoor kunnen cues tot cravings leiden (kroeg + roken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eerste visueel verwerkingsstadium

A
  1. Postsensorische analyse (vorm, kleur, textuur) perspectiefafhankelijk - de ventrale ‘wat’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tweede visueel en derde verwerkingsstadium

A
  1. PerspectiefONafhankelijk (je herkent het object ongeacht vanaf welke kant je hem bekijkt)

3e stadium. Perceptie + semantische kennis gekoppeld. Verwachtingen+motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Episodisch geheugen

A

Herinneringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Semantisch geheugen

A

Kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Declaratief (expliciet) geheugen

A

Alle herinneringen en kennis die bewust kunnen worden opgehaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Niet declaratief (impliciet) geheugen –> procedureel

A

Alle informatie die we onbewust weten hoe dit uit te voeren (fietsen, schrijven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Psychogene amnesie + welke 2 hersengebieden hebben hier schade aan?

A

Geheugenstoornis zonder organische oorzaak (vaak door stress, trauma of depressie)

Amygdala en Ventromediale PFC speelt een rol (ook gekoppeld aan PTSS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

(Model van aandacht)
Vigilantie netwerk + 4 gebieden

A

functie: alertheid

Omvat de:
- hersenstam,
- locus coeruleus,
- thalamuskern
- rechter hemisfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Mentale Lexicon + welke 3 typen informatie omvat dit

A

Het semantische geheugen waarin we woorden/uitdrukkingen opslaan
(60.000 woorden)

omvatten 3 typen informatie:
- Betekenis eigenschappen
- Grammaticale eigenschappen
- Vorm eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Bottom-up aandacht

A

Aandacht wordt PLOTSELING getrokken.

Bijvoorbeeld een flits of een knal in stille omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Top-down

A

Aandacht is selectief en wordt door persoon zelf aangestuurd.

Bijvoorbeeld oversteken op een weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Embolie

A

Samenklontering van bloedplaatjes of losgeschoten fragmenten van verkalking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Contusio cerebri

A

Hersenkneuzing. Langer dan 15 min. buiten bewustzijn. Vergeetachtigheid duurt langer dan uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Commotio cerebri

A

Hersenschudding. Duurt niet langer dan 15 min. Vergeetachtigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Epilepsie diagnose (5)

A
  • Aanvalsverschijnselen
  • Oorzaak van de epilepsie
  • Lokalisatie van de epileptische afwijkingen
  • Leeftijd van begin aanvallen
  • Prognose
30
Q

Aanvallen epilepsie

A

Partiële aanvallen/focale aanvallen
(Deel van hersenen)
1. Eenvoudig (geen verlies van bewustzijn),
2. Complex (met bewustzijn verlies),

Gegeneraliseerde aanvallen
(Gehele hersenen)
1. Tonisch-Clonisch (compleet bewustzijn verlies en spieraanspanning)
2. Absence (bij kids) staart en reageert niet

31
Q

Risicofactoren Alzheimer

A
  • leeftijd
  • vrouw zijn
  • genetische aanleg
  • vasculaire risicofactoren
32
Q

Plaques

A

Ophoping van het eiwit amyloïd TUSSEN de hersencellen

33
Q

Tangles

A

Kluwens IN de hersencellen bestaande uit eiwit Tau

34
Q

Amyloïd-Cascadehypothese

A

Hypothese over ontstaan van Alzheimer

Bij patiënten met alzheimer ontstaat er een disbalans tussen de PRODUCTIE en AFVOER van het eiwit Amyloïd Bèta. Hierdoor gaat het eiwit zich ophopen in Plaques. Daarna komen er Kluwens en Tau bij.

MET NAME DE KLUWENS LEIDT TOT ERNST ALZHEIMER

35
Q

Semantische dementie

A

Spontane taal is vloeiend maar betekenis van woorden is beperkt.

Ook prosopagnosie en egocentrisme komt voor

36
Q

Welke delen van hersenen beschadigd bij Parkinson

A

Basale ganglia, thalamus, substantia negra

37
Q

Schizofrenie en hogere orde processenen welke stof is kleiner

A

Hogere ordeprocessen (interpreteren van waargenomen sociale info, aka ToM) mist bij mensen met schizofrenie

GRIJZE STOF KLEINER

38
Q

unipolaire stoornis

A

Depressie

39
Q

Welke hersendelen bij autisme zijn groter

A

Frontale en temporaalkwabben

40
Q

Resultaten onderzoek ADHD

A

Ritalin grootste effect en werkgeheugen was er een verbetering te zien. DIt wijst wel op het oefeneffect: herhalen leidt al tot verbetering van werkgeheugen

41
Q

Substractie

A

Procedure om behaalde score op een simpele test af te trekken van een score van een moeilijke test.

Wordt veel gebruikt bij activatiescores van hersendelen

nadeel: beide scores hebben een onbetrouwbaarheid en die voeg je dan bij elkaar.

42
Q

Potentie

A

Hoeveelheid die je nodig hebt om ENIG effect te bereiken. CAFFEINE IS ZEER POTENT

43
Q

Doelmatigheid

A

Hoeveelheid die je nodig hebt om MAXIMALE effect te bereiken

CAFFEINE IS WEINIG DOELMATIG. Bij 5 koppen wordt effect niet groter.

44
Q

Luria vormen van verwerking
1: activatie

A

Cellen in hersenstam geven prikkels richting de cortex. Regulatie van waakzaamheid en aandacht

(Hersenstam, diencefalon en mediale gebied van grote hersenen)

45
Q

Luria vormen van verwerking
2: input (waarneming)

A

Alle prikkels die je opvangt komen in posterieure gebieden binnen. Cognitieve informatieverwerking: Waarneming

46
Q

Luria vormen van verwerking
3: Output (actie)

A

Vanuit voorkant van hersenen komt er actie: planning, regulatie en monitoring

Motorische en premotorische, prefrontale cortex

47
Q

Herseninfarct

A

obstructie van bloedvat

48
Q

Hersenbloeding

A

Scheur in het bloedvat

49
Q

Afasie

A

Taalstoornis. Altijd een verworven stoornis

50
Q

Apraxie en dyspraxie

A

Apraxie: Beweegstoornis
Dyspraxie: Taal stoornis

51
Q

Dysartrie

A

spraakstoornis door verslapte spieren

52
Q

Lage orde stoornissen

A

‘Anopsie’
stoornis in de primaire verwerking

53
Q

Hogere orde stoornissen

A

‘Agnosie’
Cognitieve visuele stoornissen

54
Q

Ondanks alle onderzoeksresultaten en de voortschrijdende kennis is het nog altijd geen uitzondering dat de beginsymptomen van frontotemporale dementie door artsen

A
  • worden beoordeeld als uiting van een psychiatrische aandoening.
  • in verband worden gebracht met relatieproblematiek.
  • geduid worden als overspannenheid.
55
Q

associatieve agnosie.

A

Bij associatieve agnosie herken je dingen wel, maar het lukt je niet om ze uit je hoofd te tekenen.

56
Q

model van aandacht (Posner&Petersen)

3 aandachtsnetwerken

A

Vigilantienetwerk -
functie: alertheid

Posterieure aandachtsnetwerk - Functie: richten van visuospatiële aandacht (oriëntatie)

Anterieure aandachts-systeem
Functie: actief en selectief info detecteren

57
Q

(Posner&Petersen) Disengange

A

De pariëtale cortex maakt de aandacht los van de huidige locatie

58
Q

De colliculus superior verplaatst de aandacht richting de nieuwe target (Posner&Petersen)

A

Shift

59
Q

De …. ….. van de thalamus is betrokken bij het hechten van aandacht aan een nieuwe doelpositie in de visuele ruimte

(Posner&Petersen)

A

pulvinaire nucleus

60
Q

Hoe ontstaat alertheid?2 soorten fluctuaties

A

Door fasische fluctuaties (schrikreactie) en tonische fluctuaties (langere periode waarbij bewustzijnsniveau wordt veranderd)

61
Q

adhd welke dingen in hersenen zijn gereduceerd? 3

A

Basale Ganglia
cortex dunner
Verminderde grijze stof

62
Q

Taal is karakteristiek

A

Communicatie is niet altijd talig maar kan ook met gezichtsuitdrukkingen

63
Q
A
64
Q

Gross & Schutz leerbaarheidstraining in interventiemethoden

A
  • vaardigheidstraining
  • strategietraining
  • cognitieve cyclus
  • SR conditionering
65
Q

Wada-test bij ernstige epilepsie

A

Hersenhelft stil leggen, andere hersenhelft is nog intact

66
Q

Sensorisch geheugen

A

Alles wat je waarneemt blijft ongeveer 1 sec hangen (echoic,iconic).

Info van sensorisch geheugen gaat door naar werkgeheugen

67
Q

Cognitieve functiestoornis bij Schizofrenie (MATRICS indeling)

A
  • snelheid en informatie verwerking
  • aandacht en vigilantie
  • werkgeheugen
  • leren en geheugen
  • executieve functies
68
Q

hematoom & Lobaire bloeding

A

hematoom: schade aan bloedvat door trauma

Lobaire bloeding: meer oppervlakkig gelegen. bij ouderen

69
Q

Wat is het beste na hersenletsel qua leertechniek

A

state dependent learning en varied mapping

70
Q

beeldvorming bij een verdenking van frontotemporale dementie, is er sprake van….

A

Bilaterale atrofie

71
Q

Wat is een postcommotioneel syndroom?

A

een stoornis na een licht traumatisch hersenletsel, waarbij de klachten langer dan drie maanden aanhouden

72
Q

Neurochemische studies bij autismespectrumstoornis (ASS) tonen 3 dingen aan:

A
  • serotonineaanmaak in de frontale cortex en de thalamus tussen 2 en 5 jaar verlaagd is, waarna deze langzaam toeneemt.
  • serotoninegehalte bij ongeveer een derde van de mensen met ASS is verhoogd.
  • hormoon oxytocine mogelijk een therapeutisch effect heeft