stuvia begrippen Flashcards

1
Q

de 4 a’s naast hallucioneren en wanen bij schizofrenie

A
  • ambivalentie (geen keuzes maken)
  • affect (verminderde expressie)
  • autism (verminderde soc. interacties
  • associatie zwakte (logische verbanden leggen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hersenen bij schizofrene mensen (3 dingen)

A
  • kleiner volume grijze stof in amygdala en hippocampus
  • normale asymmetrie in hersenhelften niet aanwezig
  • verandering in witte stof banen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

anti psychotica schizofrenie

A

chloorpromazine
- heeft een dopamine antagonistische werken (blokkeert de stof)
veel bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cross-sectioneel

A

binnen populatie ziektebeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

substitutie

A

bij hersenbeschadiging kunnen andere delen van de hersenen op bepaalde hoogte functies overnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

fTD en heteroanamnese

A

belangrijk omdat dit ziektebeeld zich kenmerkt door VROEGE KARAKTERVERANDERINGEN en een BEPERKT ziekebeeld inzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sensitiviteit

A

de kans dat iemand met een stoornis als ‘gestoord’ uit de test komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Specificiteit

A

de kans dat iemand zonder stoornis als niet gestoord uit de test komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

… is hoger bij patienten dan in een random populatie

A

prevalentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

symptoom validiteit test

A

test om onderpresteren op te sporen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

consistent mapping

A

een bepaalde stimulus zorgt voor eenzelfde respons. Door herhaling ontstaat er een stevige verbinding tussen stimulus en respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gross & schutz interventie methode

A
  • ## omgevingsaanpassing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dynamiek geneesmiddel

A

is wat geneesmiddel met lichaam doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly