Trektheorieën van persoonlijkheid Flashcards

1
Q

Wat is een persoonlijkheidstrek? Welke termen zijn hierbij van belang?

A

Een persoonlijkheidstrek verwijst naar patronen van gevoelens, gedachten en gedrag van individuen.
Twee termen zijn hierbij van belang: consistentie en onderscheid.
Met consistentie wordt bedoeld dat de trek een bepaalde regelmatigheid beschrijft in iemands gedrag. Iemand is bijvoorbeeld meestal en voor de meeste mensen zorgzaam.
Met onderscheid wordt bedoeld dat de trek niet bij iedereen (in dezelfde mate) aanwezig is. De ene persoon is erg zorgzaam, de ander juist niet of minder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit zijn trektheorieen ontstaan?

A

Als reactie op het psychodynamische perspectief, waarbij de focus met name ligt op de theorie van persoonlijkheid die gebouwd is op data (Betrouwbare getallen die de structuur van de persoonlijkheid zouden onthullen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn belangrijke trektheoretici?

A

Gordon Allport, Raymond Cattell en Hans Eysenck

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn persoonlijkheidstrek termen? Welke rol spelen deze in trektheorieen?

A

Woorden die de typische stijl van ervaringen en actie van mensen beschrijven.
Persoonlijkheid onderzoekers betrokken bij een trektheorie beschouwen trekken als de belangrijkste bouwstenen van de persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Op welke wijze wordt naar mensen gekeken door onderzoekers die een persoonlijkheid theorie bouwen op basis van trekken?

A

Deze onderzoekers stellen dat het belangrijkste kenmerk van een persoon de consistentie is in gedrag. Het gemiddelde gedrag van een persoon, laat zien wat voor een persoon het is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Er zijn verschillende manieren om naar persoonlijkheid te kijken. Wat onderscheidt de trektheorie van andere manieren?

A

Trektheorie is uniek in dat het centrale theoretische variabelen, trek variabelen, gebruikt, die corresponderen met consistente, gemiddelde gedragsmatige neigingen die mensen laten zien over een range van sociale situaties. Hiermee stellen ze dat er veel veranderingen kunnen zijn in het leven van mensen maar dat er een consistente persoonlijkheid in mensen zit, die deze veranderingen overleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kijken trektheoretici naar de wetenschap van de persoonlijkheid?

A
  • Het is belangrijk om valide en betrouwbare metingen van persoonlijkheid op te stellen.
  • Trektheoretici vinden dat metingen het theoreticeren moet afbakenen en sturen.
  • Trek theoritici focusen historisch gezien met name op correlationele bewijzen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom hebben trektheoretici zich met name gefocused op correlationele bewijzen? Waarom is dat aan het veranderen?

A

Omdat persoonlijkheidstrekken gezien werden als stabiele factoren die niet of nauwelijks verandereen. Als je zo tegen persoonlijkheidstrekken aankijkt dan is het niet logisch om met experimenten te proberen om aan te tonen hoe je ze kunt veranderen.
Er is nu echter een grote hoeveelheid bewijs dat persoonlijkheidstrekken continue veranderen tijdens het leven van mensen, waardoor het logischer is om experimenten uit te voeren om te kijken wat ze beinvloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de functies van persoonlijkheidstrekken? Leg uit

A

Een eerste functie is beschrijvend. Een persoonlijkheidstrek is een samenvatting van gedrag en biedt zo de mogelijkheid om een persoon te beschrijven. Als een man zegt dat zijn echtgenoot zorgzaam is, dan weet iedereen wat hij daarmee bedoelt.
Een tweede functie is voorspellend. De persoonlijkheidstrek geeft een indicatie van hoe iemand zich in de toekomst zal gedragen. Als de manager van een ziekenhuis op zoek is naar verplegend personeel, dan is zorgzaamheid een belangrijke trek om aandacht aan te besteden tijdens de sollicitatie.
De derde functie is verklarend. Persoonlijkheidstrekken kunnen een biologische grondslag hebben. Deze biologische grondslag biedt dan een verklaring voor de trek en voor trekgerelateerd gedrag. Mogelijk zit zorgzaamheid dus in de genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een taxonomie en meer specifiek een trektaxonomie?

A

Een taxonomie is een classificatie van de dingen die bestudeerd worden.
Een trektaxonomie (of persoonlijkheidstaxonomie) is een manier om mensen te classificeren op basis van hun kenmerkende en gemiddelde stylen van ervaringen en acties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat geloven de meeste trektheoretici mbt de oorzaak van verschillende persoonlijkheidstrekken bij mensen?

A

Dat hier in de eerste plaats biologische overerfbare factoren aan ten grondslag liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke aannames hebben alle trektheorieen met elkaar gemeen?

A
  1. Alle mensen hebben aanleg, dit noemen ze persoonlijkheidstrekken, om op specifieke manieren te reageren. Deze gegeneraliseerde neigingen tot bepaald gedrag zijn de fundamentele bouwstenen van de individuele persoonlijkheid.
  2. Er is een direct verband tussen het gedrag dat een persoon laat zien en het hebben van die specifieke persoonlijkheidstrek die bij dat gedrag hoort.
  3. Menselijk gedrag en persoonlijkheid kan hierarchisch georganiseerd worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe keek Gordon Allport naar de persoonlijkheid?

A

Allport was een trektheoriticus die geloofde dat:
* trekken de bouwstenen zijn voor de persoonlijkheid
* dat die hun grondslag vinden in het zenuwstelsel.
* Trekken representeren gegeneraliseerde neigingen van een persoon om zich op een bepaalde manier te gedragen die consistent is over tijd en verschillende situaties.
* Trekken kunnen gedefinieerd worden door drie eigenschappen: Frequentie, intensiteit en de range van situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe onderscheiden Allport en Odbert trekken van andere psychologische constructen zoals toestanden en activiteiten?

A

Een trek is een consistente en stabiele manier waarop een persoon zich aanpast aan haar omgeving.
Toestanden (state) en activiteiten (activities) zijn tijdelijk en worden veroorzaakt door externe omstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke verschillende soorten trekken gebruikte Allport? Leg uit.

A
  1. Cardinale trekken - Een trek die zo belangrijk is dat bijna iedere actie van de persoon erna toe terug te herleiden is. Mensen hebben over het algemeen weinig, of zelfs geen van dit soort trekken.
  2. Centrale trekken - Dit zijn trekken die ene gelimiteerde range van situaties beschrijven dan een cardinale trek.
  3. Secundaire disposities - Deze zijn het minst duidelijk, geneneraliseerd en consistent.

In andere woorden volgens Allport bezitten mensen trekken die verschillen in de mate van significantie en algemeenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat stelde Allport over het belang van de situatie en de persoonlijkheid om gedrag te bepalen?

A

Allport stelde dat een persoonlijkheidstrek niet bepaald wat een persoon in precies iedere situatie zal doen omdat hierbij ook de situatie belangrijk is. De persoonlijkheid is belangrijk om de consistentie van gedrag uit te leggen en de situatie is nodig om de variabiliteit van gedrag uit te leggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is functionele autonomie van gedrag? Bij wie is dit concept van belang?

A

Het idee dat menselijke motieven dan misschien wel hun basis in de kindertijd hebben maar dat die motieven hun eigen leven gaan leiden (autonoom worden) als mensen volwassen worden. Bijv. dat hard werken en het goed willen doen, kan in de jeugd zijn ontstaan om goedkeuring van de ouders te krijgen, kan in de volwassenheid een waarde van zichzelf krijgen.
Dus wat ooit extrinsiek gemotiveerd was, wordt intrinsiek gemotiveerd en dient het zelfbeeld van de persoon.

Dit concept komt voort uit het werk van Allport en is een fundamenteel verschil met het werk van Freud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat maakt dat Allports werk anders is dan dat van andere belangrijke psychologen in die tijd?

A
  1. Het concept van functionele autonomie (verschil met Freud)
  2. Idiographisch onderzoek (verschil met andere trektheoretici)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is idiographisch onderzoek? Wie gebruikte dit type onderzoek en wat gebruiken andere trektheoretici met name?

A

Dit soort onderzoek focust op de potentieel unieke individue en diepte studies naar individuen worden gezien als de manier waarop er meer te weten kan worden gekomen over mensen in het algemeen.
Allport gebruikte dit type onderzoek.
Andere trektheoretici gebruikten Nomothetic procedures waarbij grote aantallen individuen beschreven worden in termen van algemene en universele persoonlijkheidstrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Reflecteer op Allport

A
  • Empirische bijdrages waren beperkt - Weinig onderzoek naar het nut van het concept van trekken, geen onderzoek naar genetische basis, geen uitleg van zijn observaties
  • Idiographische focus mislukte doordat mensen dit zagen als niet-wetenschappelijk omdat ze vonden dat dit conflicteerde met het vinden van algemene wetten.
    -> Dit klopt niet, idiographisch onderzoek helpt om een goed begrip te krijgen van de algemene principe die gedrag van mensen leidt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Met uitzondering van Allport, wat hebben alle trektheoretici geprobeerd en hoe deden ze dat?

A

Het identificeren van een universele set van trekken, die iedereen in meer of mindere mate bezit. Dit is historisch gezien de fundamentele uitdaging van trektheorie van persoonlijkheid.
Omdat er zo veel trekken lijken te zijn, was het belangrijk om te zien dat veel van die trekken samen leken te gaan. Om deze correlaties tussen trekken te vinden, gebruikten ze een factor analyse. Hiermee konden ze samenhang tussen trekken ontdekken en zo een onderliggende factor of trek te vinden.

22
Q

Wat is een factor analyse?

A

Statistisch hulpmiddel om samen te vatten hoe een grote hoeveelheid variabelen correleren en zo patronen te ontdekken in de data. Idealiter identificeert een factor analyse een kleine hoeveelheid factoren die de correlaties tussen grote hoeveelheden van variabelen samenvatten.

23
Q

In hoeverre is de kennis en kunde van de onderzoeker belangrijk bij een factor analyse?

A
  1. Een factor analyse is een wiskundig hulpmiddel en de onderzoeker bepaald welke psychologische labels aan de gevonden factoren worden toegekend.
  2. De onderzoeker is degene die haar kennis van psychologie en theoretische kennis gebruikt om het bestaan van een gemeenschappelijke entiteit af te leiden.
  3. Het precieze aantal factoren hangt af van subjectieve besluiten over hoe de analyse uit te voeren.
24
Q

Wie was Cattell en wat was zijn kijk op persoonlijkheid?

A

Cattell was een van de meeste invloedrijke pscyhologische wetenschappers van de 20ste eeuw. Hij realiseerde zich dat het belangrijk was om een taxonomie te creeeren van basis elementen en bepaalde dat factor analyse de basis psychologische elementen van persoonlijkheid kon identificeren.

25
Welke structuur gebruikte Cattell bij het bepalen van trekken? Leg uit.
* Source traits/ Bron trekken - onderliggende bronnen van de oppervlakte trekken. Deze brontrekken waren de kern van persoonlijkheidsstructuur van Cattells' theorie. * Surface traits/Oppervlakte trekken - kunnen worden geobserveerd.
26
Op welke manier bepaalde Cattell de oppervlakte trekken en brontrekken?
Hij vond ongeveer 40 groepen van trekken die een sterke correlatie hadden met elkaar door te kijken naar grote aantallen van persoonlijkheidstrek termen, dit noemde hij de oppervlakte trekken. Hij ontwikkelde een systematisch manier om de oppervlakte trekken te meten en deed dit bij grote aantallen mensen. Daarna gebruikte hij een factor analyse om te bepalen welke correlaties er waren en daarmee vond hij 16 brontrekken.
27
Op welke manier categoriseerde Catell de brontrekken? En hoe keek hij tegen deze aan?
1. Vaardigheidstrekken 2. Temperaments trekken 3. Dynamische trekken Deze worden gezien als de grootste stabiele elementen van de persoonlijkheid.
28
# W Wat zijn vaardigheidstrekken?
Deze refereren aan vaardigheden (skills) en capaciteiten van de persoon om effectief te functioneren, bijv. intelligentie
29
Wat zijn temperamentstrekken?
Deze referenen aan het emotionele leven en stylistische kwaliteit van gedrag, bijv. hoe snel of langzaam iemand werkt.
30
Wat zijn dynamische trekken?
De mate van motivatie van een persoon.
31
Welk type data gebruikte Cattell in zijn onderzoek? Leg uit.
1. L-data is levensdata - gerelateerd aan gedrag in echt dagelijkse situaties zoals hoe goed iemand het op school doet of hoe iemand met peers omgaat. 2. Q-data is data uit vragenlijsten die mensen zelf invullen 3. OT-data is data uit experimenten waarin gemeten wordt hoe een persoon reageert op een bepaalde situatie.
32
Op welke manier deed Cattell zijn onderzoek?
1. Definieren van een structuur van persoonlijkheid in drie gebieden van observatie, L-data, Q-data en OT-data 2. Gestart met L-data en gekeken via an factor analyse welke brontrekken er zijn - 15 totaal 3. Op basis van zijn bevindingen, stelde hij een vragenlijst op (16 P.F. questionnaire) die 12 trekken bevatte uit het L-data onderzoek en 4-trekken die uniek zijn voor vragenlijst onderzoek. 4. Ontwikkelde objectieve testen (experimenten) en paste die toe op groepen mensen en vond op basis daarvan 21 trekken die een complexe en lage correlatie hebben met trekken gevonden via andere data.
33
Welk bewijs stelde Cattell dat er is voor het bestaan van persoonlijkheidstrekken?
1. Resultaten van de factor analyse van verschillende soorten data 2. Vergelijkbare resultaten in verschillende culturen 3. Vergelijkbare resultaten in verschillende leeftijdscategorieen 4. Bewijs van genetische bijdragen aan velen trekken
34
Hoe keek Cattell naar stabiliteit en variabiliteit van gedrag?
Cattell stelde dat drie factoren van belang waren bij gedrag: 1. Trekken 2. Staten/toestanden - emotie of bui op een specifiek moment en wordt beinvloed door de situatie 3. Rollen - sociale rol die iemand speelt in een bepaalde situatie Cattell geloofde al deze factoren bijdragen aan gedrag op een gegeven moment in een gegeven situatie.
35
Reflecteer op Cattell
* Zeer belangrijke bijdrage aan de wetenschap van de persoonlijkheid doordat hij alle belangrijke aspecten van persoonlijkheidstheorie addreseerde en systematisch onderzoek heeft gedaan. * 16 factoren zijn erg veel factoren en is vaak te ingewikkeld om toe te passen. * Sommige mensen stellen dat niet alle belangrijke persoonlijke kwaliteiten goed gemeten kunnen worden door huidige meetmethodes en dat er meer nodig is dan alleen maar metingen.
36
Wie was Eysenck en hoe keek hij naar persoonlijkheid?
Onderzoeker en schrijver en 1 van de meest invloedrijke psychologische onderzoekers vna de 20ste eeuw. Hij geloofde dat metingen zeer belangrijk waren en stelde betrouwbare maatstaven op om individuele verschillen te kunnen meten. Hij vond dat deze maatstaven ook nodig waren om de biologische basis voor iedere trek te bepalen.
37
Wat begreep Eysenck over het gevaar van trektheorie en het nut van een biologische uitleg van trekken?
Dat deze circulair konden zijn - maw waarbij een trek gebruikt wordt om uit te leggen waarom iemand bepaald gedrag vertoont terwijl dat gedrag juist de basis was om iemand die bepaalde trek toe te wijzen. Eysenck stelde dat een biologische uitleg van trekken een uitweg hieruit was.
38
Welke structuur van persoonlijkheid heeft Eysenck opgesteld?
Eysenck deed een factor analyse op basis van antwoorden van participanten en deed vervolgens een secundaire factor analyse op de factoren uit de eerste factor analyse. Hiermee identificeerde hij een simpele set van factoren die geen correlatie met elkaar hadden - dit noemde hij Superfactoren: 1. Introversie-extraversie (E) 2. Neuroticisme (emotionele stabiliteit vs instabiliteit) (N) 3. Psychoticisme (P)
39
Welke basis voor het geloof in een biologische oorzaak voor de superfactoren die Eysenck is er?
In het oude Griekenland werd op een gelijksoortige manier naar persoonlijkheid gekeken als de factoren die Eysenck heeft bepaald, waardoor het erop lijkt dat dit fundamentele karakteristieken zijn de menselijke natuur, waardoor een biologische basis logisch zou zijn.
40
Hoe meette Eysenck deze superfactoren?
* Hij stelde vragenlijsten op (Eysenck personality questionnaire) die uit simpele zelf-rapporterende items bestonden die ieder relateerde aan deze factoren * Hij stelde experimenten op zoals het lemon drop experiment waarbij extraverten een grotere hoeveelheid speeksel produceren dan introverten.
41
Eysenk bepaalde specifieke wetenschappelijke modellen voor de biologische basis van individuele verschillen voor ieder van de superfactoren. Welk model stelde hij voor introversie vs extraversie en hoeverre is dit bevestigt?
Zijn idee was dat introverten sneller lichamelijk activatie ondervinden bij stimuli dan extraverten. Hierdoor zullen extraverten meer prikkels opzoeken dan introverten. Het lijkt erop dat de biologishe basis voor introversie-extraversie idd bestaat: 1. Uit onderzoek bij tweelingen blijkt er een erfelijke component te zijn. 2. Bestaat over alle culturen 3. Individuele verschillen zijn vrij stabiel over de tijd 4. Indicaties van biologische factoren zijn consistent met de theorie
42
Eysenk bepaalde specifieke wetenschappelijke modellen voor de biologische basis van individuele verschillen voor ieder van de superfactoren. Welk model stelde hij voor neuroticisme en in hoeverre is dit bevestigt?
Zijn theorie was dat bij mensen die hoog scoren op neuroticisme het autonome zenuwstelsel heftiger zou reageren op stress en langzamer zou terugkomen tot een normaal niveau. Dit is niet volledig bevestigd in onderzoek, maar recent hersenonderzoek laat wel veelbelovende resultaten zien.
43
Eysenk bepaalde specifieke wetenschappelijke modellen voor de biologische basis van individuele verschillen voor ieder van de superfactoren. Welk model stelde hij voor psychoticisme en in hoeverre is dit bevestigt?
Dit zou een basis kunnen hebben in het testosteron niveau bij met name mannen maar hier is weinig kennis over. Een recentere studie duidt mogelijk op een link met de aanmaak van dopamine. Onderzoekers stellen dat mensen met hogere niveaus van psychoticisme ook hogere niveaus van dopamine-gebaseerde neurale activiteit laten zien.
44
Welke theorie heeft Eysenck nog meer opgesteld en hoe luidt die?
Theorie over abnormale psychologie en gedragsverandering: * Een persoon ontwikkelt neurotische symptomen doordat acties van het biologische systeem en ervaringen die iemand opdoet samen sterke emotionele reacties aanleren op angst producerende stimuli. * Het is mogelijke voor een persoon om traumatische situaties te vermijden, om angstreacties te ontleren, om zich op een gepaste manier te leren gedragen in sociale situaties, en zo een persoonlijkeheids stijl te ontwikkelen die anders is dan de oorspronkelijke neigingen.
45
Reflecteer op Eysenck
* Hield zich aan de hoogste standaard van de wetenschap terwijl hij toch creatief omging met theorieen * Diverse vormen van bewijs op vragen over individuele verschillen * Goede schrijver die een breder publiek aanschreef dan alleen wetenschappers * Het idee dat je op basis van 3 superfactoren de persoonlijkheid kunt beschrijven, duwt mensen erg in hokjes * Niet zo invloedrijk, met name door zijn actie om een nieuw tijdschrift op te zetten * Er zijn meer dan 2 factoren nodig om een persoonlijkheid te beschrijven en deze moeten aangepast worden op basis van wat we weten vanuit hersenonderzoek.
46
Wat is Matthews kritiek op Eysencks theorie van persoonlijkheid?
1. Metingen komen niet overeen met theorie - Eysenck meette op basis van vragenlijsten maar stelde dat neurale factoren zoals cortisol niveau aan de basis lagen van gedrag 2. Theorie onderschat de complexiteit van het brein 3. Cognitieve factoren hebben invloed op prestaties - mensen denken en stellen dat verschilen in gedrag alleen veroorzaakt worden door verschillen in kleine delen van het brein klopt niet. 4. Persoonlijkheidstrekken reflecteren het geloof dat een persoon heeft over zichzelf en de sociale wereld. (dit is funcamenteel voor de personal construct theory)
47
Wat zijn de verschillen tussen de benadering van Allport en die van Eysenck en Cattell?
Allport hanteerde een ideografische benadering. Hij legde de nadruk op de uniekheid van een individu. Hij deed uitvoerig onderzoek naar de organisatie van persoonlijkheidstrekken bij individuen en trachtte op die wijze kennis te vergaren over mensen in het algemeen. Deze benadering staat in contrast met de nomothetische benadering van Eysenk en Cattell. Zij beschreven een groot aantal individuen in termen van universele persoonlijkheidstrekken en maakten daarvoor gebruik van factoranalytische studies. In zulke studies beantwoordt een groot aantal individuen een groot aantal items. Vervolgens wordt gekeken welke items met elkaar samenhangen of clusteren. Wanneer mensen bijvoorbeeld aangeven graag met een reisgezelschap op vakantie te gaan, kun je verwachten dat zij ook zullen aangeven het plezierig te vinden om nieuwe mensen te leren kennen, maar dat zij waarschijnlijk niet zullen aangeven graag alleen te zijn en tijd alleen door te brengen. Clusters van items die samenhangen kunnen wijzen op een onderliggende factor, bijvoorbeeld introversie.
48
Welke voordelen en nadelen kleven aan de de benadering van Allport en die van Eysenck en Cattell?
Een belangrijk voordeel van de benadering van Allport is dat deze resulteert in een uitgebreide beschrijving van de unieke karakteristieke eigenschappen van een persoon. Een nadeel is dat de benadering zich niet goed leent om gemeenschappelijke kenmerken tussen individuen te onderscheiden. Het voordeel van de benadering van Eysenck en Cattell is dat een factoranalyse niet afhankelijk is van observaties van theoretici, wat haar objectiever maakt. Een nadeel is echter dat deze benadering geen antwoord geeft op de vraag waarom mensen verschillen.
49
Welke bewering over de concepten van ‘surface traits’ en ‘source traits’ van Cattell is juist? A. ‘Source traits’ zijn de belangrijkste persoonlijkheidstrekken. B. ‘Surface traits’ zijn oppervlakkige, weinig relevante gedragskenmerken. C. ‘Surface traits’ en ‘source traits’ liggen op hetzelfde analyseniveau. D. ‘Surface traits’ en ‘source traits’ zijn hiërarchisch geordend.
D. ‘Surface traits’ en ‘source traits’ zijn hiërarchisch geordend. Source traits zijn onderliggende factoren voor surface traits en zijn dmv factor analyse afgeleidt van de surface traits.
50
Welke bewering is juist? Eysenck’s ‘superfactors’ zijn: 1. gebaseerd op empirisch onderzoek. 2. clusters van de zestien factoren van Cattel. 3. sterk gecorreleerd met elkaar. 4. afgeleid met behulp van factoranalyse.
4. afgeleid met behulp van factoranalyse. Eysenck voerde een secundaire factor analyse uit op de factoren die hij had gevonden uit de eerste factor analyse en daarin vond hij superfactors, die niet met elkaar gecorreleerd waren. Dit waren er twee - extraversie/introversie en neuroticisme.
51
Wat is geen functie van een persoonlijkheidstrek? 1. een voorspelling 2. een beschrijving 3. een classificatie 4. een verklaring
3. een classificatie
52
Waarom gebruikte Eysenk en Cattell factor-analytische studies? * om een beeld te krijgen van de unieke eigenschappen van een persoon * om na te gaan welke items uit een vragenlijst met elkaar clusteren tot een factor * om na te gaan welke items uit een vragenlijst samenhangen met een factor * om een antwoord te geven op de vraag waarom mensen verschillen
Om na te gaan welke items uit een vragenlijst samenhangen met een factor Het doel van de factor analyse was om na te gaan of er sterke correlaties zijn tussen clusters van trekken, zodat op basis daarvan factoren kunnen worden bepaald die overkoepelend zijn. Denk bijv. aan lengte - als iemand lang is, dan zal deze over het algemeen lange benen, lange armen en grote voeten hebben. Er zal dus een sterke correlatie optreden tussen deze factoren.