Trajet 3 : EXTRA, Bienvenue À Bord Flashcards
1
Q
De zitplaats
A
Le siège
2
Q
Het vervoersbewijs
A
Le titre de transport
3
Q
Op de trein stappen
A
Aller à bord du train
4
Q
Op zak hebben
A
Se munir de
5
Q
De aansluiting
A
La correspondance
6
Q
Het loket
A
Le guichet
7
Q
Het piekuur
A
L’heure de pointe
8
Q
Het perron
A
Le quai
9
Q
Het spoor
A
La voie
10
Q
Trein-
A
Ferroviaire
11
Q
Op naam
A
Nominatif, nominative
12
Q
Terugbetaalbaar
A
Remboursable
13
Q
Ontwaarden
A
Composter
14
Q
Aandoen
A
Desservir
15
Q
Met als bestemming
A
À destination de
16
Q
Afkomstig uit
A
En provenance de
17
Q
Te laat, met vertraging
A
En retard
18
Q
De luchtvaartmaatschappij
A
La compagnie aérienne
19
Q
Het inschepen
A
L’embarquement
20
Q
Het inchecken
A
L’enregistrement
21
Q
De gesp
A
La boucle
22
Q
De veiligheidsinstructie
A
La consigne de sécurité