TP laatste pagina Flashcards
disparaitre
verdwijnen, verdween, verdwenen, verdwenen
oublier
vergeten, vergat, vergaten, vergeten
vendre
verkopen, verkocht, verkochten, verkocht
quitter
verlaten, verliet, verlieten, verlaten
perdre
verliezen, verloor, verloren, verloren
comprendre
verstaan, verstond, verstonden, verstaan
partir
vertrekken, vertrok, vertrokken, vertrokken
inventer
verzinnen, verzon, verzonnen, verzonnen
trouver
vinden, vond, vonden, gevonden
voler (dans l’air)
vliegen, vloog, vlogen, gevlogen
demander
vragen, vroeg, vroegen, gevraagd
geler
vriezen, vroor, vroren, gevroren
laver
wassen, waste, wasten, gewassen
peser
wegen, woog, wogen, gewogen
jeter
werpen, wierp, wierpen, geworpen
savoir
weten, wist, wisten, geweten
montrer
wijzen, wees, wezen, gewezen
vouloir
willen, wilde, wilden, gewild
gagner
winnen, won, wonnen, gewonnen
devenir
worden, werd, werden, geworden
dire
zeggen, zegde, zegden, gezegd
envoyer
zenden, zond, zonden, gezonden
voir
zien, zag, zagen, gezien
etre
zijn, was, waren, geweest
chanter
zingen, zong, zongen, gezongen
etre assis
zitten, zat, zaten, gezeten
chercher
zoeken, zocht, zochten, gezocht
nager
zwemmen, zwom, zwommen, gezwommen
se taire
zwijgen, zweeg, zwegen, gezwegen