TP 91-103 Flashcards
1
Q
Vouloir
A
Willen - wilde,wou - (gewild)
2
Q
Gagner
A
Winnen - won - gewonnen
3
Q
Devenir
A
Worden - werd - geworden
4
Q
Dire
A
Zeggen - zei, zegde - gezegd
5
Q
Envoyer
A
Zenden - zond - gezonden
6
Q
Voir
A
Zien - zag - gezien
7
Q
Être
A
Zijn - was,waren - geweest
8
Q
Chanter
A
Zingen - zong- gezongen
9
Q
Être assis
A
Zitten - zat - gezeten
10
Q
Chercher
A
Zoeken - zocht - gezocht
11
Q
Auxiliaire du futur
A
Zullen - zou, zouden - /
12
Q
Nager
A
Zwemmen - zwom - gezwommen
13
Q
Se taire
A
Zwijgen - zweeg - gezwegen