TP 1-15 Flashcards
1
Q
Cuire
A
Bakken-bakte-gebakken
2
Q
Commmencer
A
Beginnen-begon-begonnen
3
Q
Offrir
A
Bieden-bood-geboden
4
Q
Morde
A
Bijten-beet-gebeten
5
Q
Attacher
A
Binden-bonnd-gebonden
6
Q
S’avérer
A
Blijken-bleek-gebleken
7
Q
Rester
A
Blijven-bleef-gebleven
8
Q
Casser
A
Breken-brak-gebroken
9
Q
Apporter
A
Brengen-bracht-gebracht
10
Q
Penser
A
Denken-dacht-gedacht
11
Q
Faire
A
Doen-deed-gedaan
12
Q
Porter
A
Dragen-droeg-gedragen
13
Q
Boire
A
Drinken-dronk-gedronken
14
Q
Plonger
A
Duiken-dook-gedoken
15
Q
Manger
A
Eten-at-gegeten