TP 3 Flashcards
Être debout
Staan
Stond
Gestaan
Mettre/Fourrer
Steken
Stak/Staken
Gestoken
Voler ( voleur )
Stelen
Stal/Stalen
Gestolen
Mourir
Sterven
Stierf/Stierven
Gestorven zijn
Monter/S’élever
Stijgen
Steeg/Stegen
Gestegen zijn
Repasser
Strijken
Streek/Streken
Gestreken
Tirer
Trekken
Trok/Trokken
Getrokken
Tomber
Vallen
Viel
Gevallen zijn
Saisir, attraper
Vangen
Ving
Gevangen
Se battre
Vechten
Vocht
Gevochten
Cacher
Verbergen
Verborg
Verborgen
Interdire
Verbieden
Verbood/Verboden
Verboden
Supporter
Verdragen
Verdroeg
Verdragen
Dispar
Verdwijnen
Verdween/Verdwenen
Verdwenen
Oublier
Vergeten
Vergat/Vergaten
Vergeten
Vendre
Verkopen
Verkocht
Verkocht
Quitter
Verlaten
Verliet
Verlaten
Perdre
Verliezen
Verloor/Verloren
Verloren
Se passer, marcher
Verlopen
Verliep
Verlopen zijn
Apparaitre
Verschijnen
Verscheen/Verschenen
Verschenen zijn
Comprendre
Verstaan
Verstond
Verstaan
Partir
Vertrekken
Vertrok/Vertrokken
Vertrokken zijn
Trouver
Vinden
Vond
Gevonden
Voler
Vliegen
Vloog/Vlogen
Gevlogen
Demander
Vragen
Vroeg
Gevraagd
Laver
Wassen
Wastee
Gewassen
Jeter/Lancer
Werpen
Wierp
Geworpen
Savoir
Weten
Wist
Geweten
Vouloir
Willen
Wilde/Wou/Wouden
Gewild
Gagner
Winnen
Won/Wonnen
Gewonnen
Devenir
Worden
Werd
Geworden zijn
Dire
Zeggen
Zei/Zeiden
Gezegd
Envoyer
Zenden
Zond
Gezonden
Voir
Zien
Zag/Zagen
Gezien
Être
Zijn
Was/Waren
Geweest zijn
Chanter
Zingen
Zong
Gezongen
S’assoir
Zitten
Zat/Zaten
Gezeten
Chercher
Zoeken
Zocht
Gezocht
Nager
Zwemmen
Zwom/Zwommen
Gezwommen
Se taire
Zwijgen
Zweeg/Zwegen
Gezwegen