TP Flashcards
1
Q
Cuire
A
Bakken
Bakte
Gebakken
2
Q
Commencer
A
Beginnen
Begon/Begonnen
Begonnen zijn
3
Q
Entérer
A
Begraven
Begroef/Begroeven
Begraven
4
Q
Comprendre
A
Begrijpen
Begreep/Begrepen
Begrepen
5
Q
Décrire
A
Beschrijven
Beschreef/Beschreven
Beschreven
breschreven , beschrijvenn
6
Q
Décider
A
Besluiten
Besloot/Besloten
Besloten
7
Q
Exister
A
Bestaan
Bestond
Bestaan
8
Q
Plaire
A
Bevallen
Beviel
Bevallen zijn
9
Q
Bouger
A
Bewegen
Bewoog/Bewogen
Bewogen
10
Q
Prouver
A
Bewijzen
Bewees/Bewezen
Bewezen
11
Q
Posséder
A
Bezitten
Bezat/Bezaten
Bezeten
12
Q
Visiter
A
Bezoeken
Bezocht
Bezocht
13
Q
Offrir
A
Bieden
Bood/Boden
Geboden
14
Q
Lier
lier
A
Binden
Bond
Gebonden
15
Q
Paraitre
A
Blijken
Bleek/bleken
Gebleken