Toetsvragen 3 Flashcards

1
Q
Wat is de meest voorkomende aangeboren vorm van stollingsstoornis?
A. Hemofilie A
B. Hemofilie B
C. Ziekte van Von Willebrand 
D. Factor 5 Leiden mutatie
A

C. Ziekte van Von Willebrand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
Spontane gewricht- en spierbloedingen zijn kenmerkend voor
A. M. van Willebrand type I
B. Ernstige vormen van hemofilie A of B 
C. Heterozygote factor XI-deficiëntie
D. Ziekte van Bernard Soulier
A

B. Ernstige vormen van hemofilie A of B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hemofilie A
A. Komt bij jongens en meisjes voor
B. Kenmerkt zich door een verlengde bloedingstijd
C. Kenmerkt zich door recidiverende gewrichtsbloedingen
D. Kenmerkt zich door het optreden van perinatale bloedingen

A

C. Kenmerkt zich door recidiverende gewrichtsbloedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
Welke van de volgende aandoeningen is GEEN primaire hemostase stoornis?
A. Hemofilie A
B. M v willebrand type 1 
C. Trombopenie
D. Ziekte van glanzmann
A

A. Hemofilie A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
Jan, 3 jaar oud, ondergaat een tonsillectomie. Na 48 uur krijgt hij een ernstige nabloeding. Dit zou het gevolg kunnen zijn van een ...
A. Trombopenie
B. Trombopathie
C. Plasmatische stollingsstoornis 
D. Aspirine gebruik
A

C. Plasmatische stollingsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
Een 4-jarige jongen krijgt 2 dagen na een tonsillectomie een ernstige nabloeding. De meest waarschijnlijke achterliggende oorzaak hiervoor is:
A. Een plasmatische stollingsafwijking 
B. Trombocytopenie
C. Trombocytopathie
D. Ziekte van Von Willebrand
A

A. Een plasmatische stollingsafwijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
Welke van de volgende factoren is niet vitamine K afhankelijk:
A. Factor IX 
B. V
C. VII
D. X
A

B. V

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stelling I. APTT en PTT zijn stollingstesten voor primaire hemostase stoornissen
Stelling II. PFA en bloedingstijd zijn stollingstesten voor secundaire hemostase stoornissen

A

niet waar en niet waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Roos, 5 jaar zit onder de petechiën en blauwe plekken, maar voelt zich kiplekker. Bij ver lichamelijk onderzoek geen afwijkingen. Dit past het best bij
A. Henoch Schonlein purpura
B. Idiopathische trombocytopenische purpura
C. Waterpokken
D. Meningococcen sepsis

A

B. Idiopathische trombocytopenische purpura

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beste behandeling:
A. Respiratoire en circulatoire ondersteuning, couperen DIS, antibiotica
B. Afwachten met regelmatige controles van bloedbeeld bij slijmvliesboeldingen
tranexaminezuur, bij persisteren steroïden of gammaglobulines
C. Geen, tenzij nierpathologie, dan eventueel steroden of ACE-remmers
D. Behoudens pijn en jeukstilling, geen therapie. Cave secundaire bacteriële infectie

A

B. Afwachten met regelmatige controles van bloedbeeld bij slijmvliesboeldingen
tranexaminezuur, bij persisteren steroïden of gammaglobulines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij diffuse intravasale stolling worden meestal de volgende stollingsafwijkingen gevonden:
A. Verlaagd aantal trombocyten, verhoogde D-dimeren en verhoogd anti-trombine
B. Verhoogd aantal trombocyten, verhoogde D-dimeren en verlaagd anti-trombine
C. Verlaagd aantal trombocyten, verhoogde D-dimeren en verlaagd anti-trombine
D. Verlaagd aantal trombocyten, normale D-dimeren en verhoogd anti-trombine

A

C. Verlaagd aantal trombocyten, verhoogde D-dimeren en verlaagd anti-trombine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
Brigitte, 3 jaar oud heeft sinds 4 maanden pijn en zwelling van de linkerknie. 'S ochtends heeft ze er het meest last van. Geen andere verschijnselen.
Dit past het best bij:
A. septische artritis
B. ziekte van henoch schonlein
C. SLE
D. JCA (juveniele chronische artritis)
A

D. JCA (juveniele chronische artritis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
De beste therapie is van JCA is...
A. Drainage gewricht en breedspectrum AB 
B. Immunosuppressiva
C. Expectatief
D. Niet steroïdale ontstekingsremmers
A

D. Niet steroïdale ontstekingsremmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De prognose van JCA is:
A. Goed verdwijnt vrijwel altijd spontaan
B. Gaat nooit over
C. Complicaties afhankelijk van tijdige behandeling
D. Goed mits zeer tijdig behandeld
E. Vaak langdurig beloop, reageert meestal traag op therapie

A

E. Vaak langdurig beloop, reageert meestal traag op therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
Sam, 6 jaar oud heeft sinds 1 dag koorts en heftige pijn en zwelkling van de rechterknie.
Dit past het best bij:
A. Septische artritis 
B. SLE
C. Henoch Schonlein 
D. JIA
A

A. Septische artritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De beste therapie van septische artritis is:
A. Drainage gewricht en breedspectrum AB
B. Immunosuppressiva
C. Niet-steroidale ontstekingsremmers
D. Expectatief

A

A. Drainage gewricht en breedspectrum AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De prognose van septische artritis is:
A. Goed, verdwijnt vrijwel altijd spontaan
B. Gaat nooit over, complicaties afhankelijk van tijdige behandeling
C. Goed indien zeer tijdig behandeld
D. Vaak langdurig beloop, reageert meestal traag op therapie

A

C. Goed indien zeer tijdig behandeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
Joyce, 4 jaar, heeft sinds 2 dagen buikkrampen een pijnlijk gezwollen rechterknie en vlekjes op de benen.
Dit past het meest bij:
A. Septische artritis 
B. SLE
C. Henoch schonlein 
D. JIA
A

C. Henoch schonlein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De prognose van henoch schonlein is:
A. Goed, verdwijnt vrijwel altijd spontaan
B. Gaat nooit over, complicaties afhankelijk van tijdige behandeling
C. Goed indien zeer tijdig behandeld
D. Goed indien er niet tevens renale afwijkingen zijn

A

D. Goed indien er niet tevens renale afwijkingen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
Welke behandeling van henoch schonlein? 
A. Drainage gewricht en breedspectrum antibiotica 
B. Immunosuppressiva
C. Niet-steroidale ontstekingsremmers
D. Expectatief
A

D. Expectatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een 13-jarige jongen met sinds enkele dagen gewrichtsklachten, rode vlekken op de onderbenen en heftige buikpijn heeft waarschijnlijk:
A. Leukemie
B. De ziekte van henoch schonlein
C. Een meningoccoccen sepsis
D. Idiopathische trombocytopenische purpura

A

B. De ziekte van henoch schonlein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
Een 6-jarig meisje met rode, niet wegdrukbare vlekken aan de onderbenen, heftige buikpijn en gewrichtsklachten heeft waarschijnlijk:
A. Een hemolytisch uremisch syndroom 
B. Henoch schonlein
C. Kawasaki
D. JIA
A

B. Henoch schonlein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
Bij een splenectomie heeft patiënt een verhoogd risico op het ernstig verlopen van een:
A. Pneumoccen infectie
B. Staf aureus infectie
C. Proteus mirabilis infectie
D. Pseudomonas aeroginosa infecties
A

A. Pneumoccen infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
Gwensley heeft een splenectomie ondergaan. Als gevolg hiervan heeft hij een verhoogd risico op ernstige verlopende
A. Pneumoccocen infecties
B. Stafylococcus aureus infecties
C. Proteus mirabilis infecties
D. Pseudomonas aeroginosa infecties
A

A. Pneumoccocen infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
Bij complement stoornissen bestaat er met name een verhoogde kans op infectie met:
A. Streptococcus pneumoniae
B. Mycoplasma pneumoniae
C. Campylobaster jejuni
D. Pneumocystis carinii (jerovecii)
A

A. Streptococcus pneumoniae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
Bij Jimmy, 8 jaar oud worden Howell-Jolly bodies in het bloed aangetroffen. Dit zou erop kunnen wijzen dat Jimmy
A. Een slechte leverfunctie heeft 
B. Een slechte nierfunctie heeft 
C. Een slechte miltfunctie
D. Een aplastisch beenmerg heeft
A

C. Een slechte miltfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Aan een immuundeficiëntie moet worden gedacht worden wanneer:
A. Er meer dan 6 nieuwe oorinfecties per jaar optreden
B. Er 2 of meerdere perioden zijn geweest met een ernstig verlopende infectie
C. Er een onbegrepen failure to thrive bij een kind bestaat
D. Alle antwoorden zijn goed

A

D. Alle antwoorden zijn goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
Bij T-cel immuundeficiënties bestaat er met name een verhoogde kans op infectie met
A. Gekapselde bacteriën 
B. Mycoplasma
C. Campylobacter
D. Pneumocystis carinii
A

D. Pneumocystis carinii

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke bewering over influenzavaccinatie is onjuist?
A. Elk jaar kan er sprake zijn van een nieuwe virusstam die circuleert
B. De immuniteit tegen influenzavirus blijft slechts zeer kort aanwezig
C. Influenzavirus geeft vooral problemen bij ouderen en jonge kinderen
D. Huidige influenzavaccinatie in NL gebeurt met een levend-verzwakte stam

A

D. Huidige influenzavaccinatie in NL gebeurt met een levend-verzwakte stam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Het 5 jaar oude meisje met deze huidafwijkingen voelt zich erg ziek. Bij LO behoudens huidlaesies weinig afwijkingen. Dit beeld past het best bij:
A. Henoch Schonlein purpura
B. Idiopathisch trombocytopenische purpura
C. Waterpokken
D. Meningococcen sepsis

A

C. Waterpokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Behandeling bij waterpokken:
A. Behoudens pijn en jeukstillen geen therapie, behalve bij afweerstoornissen
B. Geen, tenzij nierpathologie, dan eventueel steroïden of ACE-remmers
C. Regelmatige controles van bloedbeeld bij slijmvliesbloedingen, tranexaminezuur en
steroïden of gammaglobulines
D. Respiratoire en circulatoire ondersteuning, couperen Diffuse intravasale stolling, AB

A

A. Behoudens pijn en jeukstillen geen therapie, behalve bij afweerstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q
Een Parvo B19 infectie (= de 5e kinderziekte) verloopt meestal mild. Meest voorkomende complicatie is:
A. Meningitis 
B. Anemie 
C. Encefalitis 
D. Tonsillitis
A

B. Anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Roos, 4 jaar heft een aantal dagen hoge koorts, is weinig ziek en heft rode wangen (slapped cheeks). Ook op de buik en de rug heeft ze een vruig exantheem. Dit past het best bij:
A. parvo B19 infectie (5e ziekte)
B. Exanthema subitum (herpes type 6, 6e ziekte)
C. Mazelen (rubeola)
D. Rode hond (rubella)

A

A. parvo B19 infectie (5e ziekte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q
Fleur, 6 jaar heeft heftige keelpijn, temperatuur van 39 graden Celsius, een aardbeirode tong en een rash. Dit beeld past het beste bij:
A. Rodehond
B. EBV
C. Roodvonk (scarlatina) 
D. Parvo B19
A

C. Roodvonk (scarlatina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q
Roodvonk. Dit beeld kun je het beste behandelen met:
A. Penicilline
B. Aciclovir
C. Alleen ondersteunende behandeling 
D. Breedspectrum AB
A

A. Penicilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q
Chai, 8 jaar oud, is geadopteerd uit Thailand. Onlangs hij zijn geboortedorp (Noord Thailand) met zijn ouders bezocht. Net teruggekomen is hij zeer ziek geworden. Suf, heftige buikpijn, temp 40,5, opvallende lage pols 60/min en een rash.Dit past bij
A. Tyfus 
B. Malaria 
C. TBC
D. Dengue
A

A. Tyfus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q
Leah, 1 jaar oud heeft augmentin gekregen ivm verdenking UWI. Een dag later heeft zij huiduitslag. Dit past het best bij:
A. Urticarieel exatheem 
B. Erythema multiforme 
C. Allergisch eczeem
D. Ziekte van Pfeiffer
A

B. Erythema multiforme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q
Enkele symptomen die bij een congenitale CMV-infectie gevonden worden, zijn vrij opvallend te noemen. Geef aan welke niet in het rijtje thuishoort:
A. Macrocefalie
B. Vergrote lever en milt 
C. Trombocytose
D. Doofheid
A

A. Macrocefalie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q
Narwin, 6 maanden oud, wordt door zijn stiefvader naar de SEH gebracht i.c.m. onderstaande vlekken. Bij verder onderzoek geen afwijkingen. Bakende zuigeling. Dit past het beste bij:
A. Kindermishandeling
B. Hematomen door een stollingsstoornis 
C. Maligne melanoom
D. Mongolenvlek
A

D. Mongolenvlek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Dit:
A. Vereist nader onderzoek naar kindermishandeling
B. Vereist aanvullend stollingsonderzoek om een verhoogde bloedingsneiging uit te sluiten
C. Huidbiopsie om maligniteit uit te sluiten
D. Is goedaardig en hoeft niet verder vervolgd te worden

A

A. Vereist nader onderzoek naar kindermishandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q
Een hemangioom is/wordt meestal zichtbaar
A. direct bij de geboorte
B. in de eerste weken na de geboorte 
C. op de leeftijd van 6 maanden
D. een jaar na de geboorte
A

B. in de eerste weken na de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Een erg zieke jongen met benauwdheid, haemoptoë en rode urine. X-thorax: Meest waarschijnlijke diagnose is:
A. Streptokokken pneumonie
B. CF
C. Syndroom van Goofpasture D. Bronchopulmonale dysplasie

A

C. Syndroom van Goofpasture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Deze foto (van vulva) past het best bij:
A. Henoch Schonlein purpura B. Waterpokken
C. 5e ziekte
D. Candida infectie

A

D. Candida infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q
Een 14-jarig Surinaams meisje met sinds enkele weken moeheid, vlekken in het gezicht, verhoging, zonlichtovergevoeligheid en pijn in de knie. Dit past het best bij:
A. SLE
B. Ziekte ven henoch schonlein 
C. juveniele chronische artritis 
D. hemofilie
A

A. SLE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Bij een kind dat parenterale voeding via een centraal veneuze lijn krijgt en temp 38,4 heeft moet altijd als eerste gedacht worden aan:
A. Een darminfectie
B. Een virale LUWI
C. Een huidinfectie bij de insteekopening
D. Een lijninfectie

A

D. Een lijninfectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q
Urticaria
A. Jeuken nooit
B. Komen niet op de buikhuid voor
C. Kunnen optreden bij een virusinfectie 
D. Zijn altijd levensbedreigend
A

C. Kunnen optreden bij een virusinfectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q
De belangrijkste cellen die bij allergie een rol spelen zijn:
A. Lymfocyten
B. Mestcellen
C. Monocyten
D. Segmentkernigen
A

B. Mestcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q
Indien zowel vader als moeder een positieve allergische anamnese heeft dan is de kans voor het kind op allergie
A. 20 
B. 40 
C. 50 
D. 60
A

D. 60

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q
De belangrijkste antistoffen die een rol spelen bij een type I-allergie zijn:
A. IgA anti- stoffen 
B. IgD anti- stoffen 
C. IgE anti- stoffen 
D. IgM anti- stoffen
A

C. IgE anti- stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q
Atopie: welke aandoening hoort daar niet bij?
A. Eczeem
B. Hooikoorts
C. Pneumonie
D. Voedselallergie
A

C. Pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q
Een anafylactische reactie bij muggenbeten bij kinderen
A. Is zeer zeldzaam
B. Komt regelmatig voor
C. Komt niet voor
D. Is altijd levensbedreigend
A

C. Komt niet voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Een anafylactische reactie:
A. Komt op de kinderleeftijd veelvuldig voor
B. Wordt bij kinderen vooral veroorzaakt door koemelk
C. Treedt bij kinderen met name op bij eten van pinda’s
D. Gaat altijd gepaard met shock

A

C. Treedt bij kinderen met name op bij eten van pinda’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Klachten die passen bij voedselallergie zijn:

A

Diarree, buikpijn, braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q
Bij voedselallergie spelen een rol: 
A. Eiwitten
B. Suikers
C. Kleurstoffen 
D. Smaakstoffen
A

A. Eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q
Voedselallergie:
A. Wordt vooral gezien bij tieners
B. Houd je je hele leven
C. Verdwijnt in de puberteit
D. Komt bij kinderen vaker voor dan bij volwassenen
A

D. Komt bij kinderen vaker voor dan bij volwassenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

De diagnose voedselallergie stel je aan de hand van:
A. Anamnese
B. De aanwezigheid van allergeen specifiek ige
C. Vertonen van een positieve huidprik test
D. Een dubbelblinde placebo gecontroleerde voedselprovocatie

A

D. Een dubbelblinde placebo gecontroleerde voedselprovocatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q
Bij welk ziektebeeld treedt een hersensparend mechanisme op het kind?
A. Intracraniële bloeding
B. Periventriculaire leucomalacie 
C. Intra-uteriene groeivertraging 
D. Kernicterus
A

C. Intra-uteriene groeivertraging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Welke van de onderstaande beweringen over polio is juist:
A. De meningitis door poliovirus wordt praktisch altijd gevolgd door paralyse
B. De orale poliovaccinatie beschermt beter tegen polio dan de intramusculaire
poliovaccinatie
C. poliovirus verspreidt zich via de zogeheten oro-feacale transmissie
D. poliovirus veroorzaakt een infectie van spierweefsel

A

C. poliovirus verspreidt zich via de zogeheten oro-feacale transmissie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Meningitis
A. Kan optreden in aansluiting op een middenoorontsteking
B. Gaat i.t.t. een encefalitis nooit gepaard met neurologische restschade
C. Gaat i.t.t. een encefalitis nooit gepaard met epilepsie
D. Ontstaat meestal sluipend

A

A. Kan optreden in aansluiting op een middenoorontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Meest passend bij een bacteriële meningitis is
A. een normaal glucosegehalte in de liquor
B. een absoluut hoog glucosegehalte in de liquor
C. een relatief laag glucosegehalte in de liquor t.o.v. serum glucose
D. een relatief hoog glucosegehalte in de liquor t.o.v. serum glucose

A

C. een relatief laag glucosegehalte in de liquor t.o.v. serum glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q
De meest voorkomende verwekker van een meningitis bij een kind van 2 weken oud is:
A. E. coli
B. N. meningitidis 
C. S. aureus
D. S. pneumoniae
A

A. E. coli

62
Q
Welke bacterie leidt regelmatig tot meningitis:
A. Pseudomonas aeruginosa
B. Haemophilus influenzae (ongekapseld) 
C. Listeria monocytogenes
D. Streptococcus pneumoniae
A

D. Streptococcus pneumoniae

63
Q
Liquor met een leucocytose, een normaal glucosegehalte en een zeer licht verhoogd eiwitgehalte pas het meest bij een
A. Bacteriële meningitis
B. Virale meningitis
C. Encefalitis
D. Tuberculeuze meningitis
A

B. Virale meningitis

64
Q
Een 12-jarig meisje is al een week niet lekker, heeft af en toe wat koorts en lijkt wat verward. Meest ws diagnose is
A. Encephalitis
B. Meningitis
C. Subduraal hematoom 
D. Medulloblastoom
A

A. Encephalitis

65
Q
13 jaar, plots duizelig en door de benen zakken bij periode met heftige pijn. De meest waarschijnlijke diagnose is:
A. Syncope
B. Primaire epilepsie 
C. Hartritmestoornis 
D. Hyperventilatie
A

A. Syncope

66
Q
Meisje, 14 jaar, presenteert zich acuut op de EH met duizeligheid, paresthesie v.d. handen en heftige krampen. Meest ws diagnose:
A. syncope
B. primaire epilepsie 
C. hartritmestoornis 
D. hyperventilatie
A

D. hyperventilatie

67
Q
Beste therapie voor hyperventilatie is:
A. Valproaat (depakine)
B. In zakje laten blazen
C. Vigabatrine of nitrazepam
D. Houdingsverandering of afhankelijk van onderliggende oorzaak
A

B. In zakje laten blazen

68
Q

Absences:
A. Zijn psychisch geïnduceerde momenten van afwezigheid, voorkomend bij schoolkinderen B. Is op jonge leeftijd meestal een goed behandelbare vorm van epilepsie
C. Is een slecht behandelbare vorm van epilepsie
D. Komen voornamelijk bij oudere pubers en adolsecenten voor

A

B. Is op jonge leeftijd meestal een goed behandelbare vorm van epilepsie

69
Q

Sally, 7 jaar heeft aanvallen, waarbij ze met haar mond smakt en geen contact lijkt te maken. Aanvallen duren 6-10 seconden. Moet maakt zich zorgen. Op school gaat het goed. Bij onderzoek geen afwijkingen.
A. Sally heeft typische absences. Goede prognose
B. Sally heeft typische absences. De prognose is slecht m.b.t. het ontwikkelen van ernstige
epilepsie
C. Sally heeft typische rolandische epilepsie, de prognose is goed
D. Sally heeft typische rolandische epilepsie, de prognose is slecht m.b.t. het ontwikkelen
van ernstige epilepsie

A

A. Sally heeft typische absences. Goede prognose

70
Q
Jordy 2 weken acuut ontstaan trekkingen aan rechterarm en been en beetje suf. Voorheen gezond, krijgt borstvoeding. Meest ws diagnose:
A. Menigitis
B. Koortsconvulsie
C. Intracerebrale bloeding 
D. Vaso-vagale collaps
A

C. Intracerebrale bloeding

71
Q

5 jaar jongen, krijgt sinds 2 dagen zijn rechtermondhoek niet goed open. Hij kan beide ogen goed sluiten.

A

Dit past het beste bij een centrale facialis parese.

72
Q

Een 5-jarige jongen kan sinds 2 dagen zijn rechteroog niet goed sluiten en krijgt zijn rechter mondhoek niet goed open. Dit past bij een:
A. Perifere facialis parese
B. Centrale facialis parese
C. Perifere trigeminus parese D. Centrale trigeminus parese

A

A. Perifere facialis parese

73
Q

Een 5 jarige jongen krijgt sinds 2 dagen zijn rechter mond hoek niet goed open. Hij kan beide ogen goed sluiten. Dit past het best bij
A. Perifere facialis parese
B. Centrale facialis parese
C. Perifere trigeminus parese D. Centrale trigeminus parese

A

B. Centrale facialis parese

74
Q

Jose, 12 jaar heeft aanvallen van zeer heftige hoofdpijn, welke vaak gepaard gaan met tijdelijke hemiparese, verwardheid en hallucinaties
A. Dit is verdacht voor complexe migraine
B. Dit past bij een ernstige vorm van spanningshoofdpijn
C. Dit is verdacht voor een verhoogde intracraniële druk
D. Dit past bij ernstige hypertensie

A

A. Dit is verdacht voor complexe migraine

75
Q

Helena, 14 jaar heeft aanvallen van zeer heftige hoofdpijn, welke vaak gepaard gaat met een raar gevoel, extreme misselijkheid en braken. Ze kan geen licht verdragen tijdens zo’n aanval.
A. Dit is verdacht voor ernstige migraine
B. Dit past bij een ernstige vorm van spanningshoofdpijn
C. Dit is verdacht voor een verhoogde intracraniële druk
D. Dit past bij ernstige hypertensie

A

A. Dit is verdacht voor ernstige migraine

76
Q
Beide beentjes van de baby liggen in de zogenaamde kikkerhouding, dat wil zeggen: plat, in lijn met het lichaam. Dit beeld past bij:
A. Een dubbelzijdige heupdysplasie 
B. Hypotonie
C. Een spastische diplegie
D. Een normale stand van de benen
A

B. Hypotonie

77
Q
Een 6 weken oude zuigeling progressief slecht drinkt, gegeneraliseerd hypotoon is, daarbij opvallend helder is en goed contact maakt. Meest waarschijnlijke diagnose:
A. Spinale spieratrofie
B. Sepsis
C. Hersenschade als gevolg van asfyxie 
D. Congenitale infectie
A

A. Spinale spieratrofie

78
Q
Jongen, 15 jaar, kortdurend bewustzijnsverlies na symmetrische tonisch-clonisch trekkingen van armen en benen bij een keelontsteking. Meest ws diagnose is:
A. Koortsconvulsie 
B. Primaire epilepsie 
C. Absence
D. Hyperventilatie
A

B. Primaire epilepsie

79
Q

Bram 2 jaar oud krijgt een aanval met heftige cyanose, symmetrische tonisch- clonische trekkingen van armen en benen en is daarna enige tijd niet aanspreekbaar. Bij aankomst EHBO suf, verder geen afwijkingen, behoudens temperatuur 39,8
A. Dit past bij een koortsconvulsie; de prognose is goed
B. Dit kan passen bij een koortsconvulsie; de prognose is onzeker en opname is geïndiceerd
C. Dit is verdacht voor een epileptische aanval bij een meningitis
D. Dit past bij een secundair gegeneraliseerde epilepsie, verder onderzoek is noodzakelijk

A

A. Dit past bij een koortsconvulsie; de prognose is goed

80
Q

Een typische presentatie van een koortsstuip bij een 2-jarig jongetje is het volgende beeld:
A. Eenzijdige trekkingen van armen of benen
B. Kortdurende verwardheid en verlaagd bewustzijn
C. Een gegeneraliseerd tonisch-clonisch insult
D. Acuut bewustzijnsverlies

A

C. Een gegeneraliseerd tonisch-clonisch insult

81
Q

De operatieve behandeling van een kind met obstructieve hydrocephalus door een aquaductstenose bestaat niet uit:
A. Plaatsing van een ventriculoperitoneale drain
B. Plaatsing van een ventriculocardiale drain
C. Uitvoeren van een endoscopische derde ventriculostomie D. Incisie van de schede van de nervus opticus

A

D. Incisie van de schede van de nervus opticus

82
Q
Welke v.d. onderstaande oorzaken van obstructieve (triventriculaire) hydrocephalus is onjuist?
A. Aquaductstenose
B. Cerebellaire tumoren
C. Subduraal hematoom
D. Tumor met compressie vd 3e ventrikel
A

C. Subduraal hematoom

83
Q

Welke van de onderstaande zaken van communicerende (quadriventriculaire) hydrocephalus is onjuist?
A. Subarachnoidale bloeding
B. Tumor met compressie van foramen van monro
C. H. Influenzae meningitis
D. Subduraal hematoom

A

B. Tumor met compressie van foramen van monro

84
Q
Er wordt een viertal aanlegstoornissen genoemd. Welke is geen neuraalbuisdefect?
A. Spina Bifida Occulta 
B. Tethered Spinal Cord 
C. Spina Bifida Aperta 
D. Craniosynostose
E. lissencephalie 
F. Anencephalie
A

D. Craniosynostose

85
Q
Het zogenaamde sunsetfenomeen (het naar beneden wegdraaien van de pupillen) bij een soporeuze (suffe) peuter wijst op:
A. Een verhoogde intracraniële druk 
B. De aanwezigheid van epilepsie
C. Ernstige psycho-motore retardatie 
D. Ernstige oogpathologie
A

A. Een verhoogde intracraniële druk

86
Q

Roza, 12 jaar wordt sinds een paar weken ’s nachts wakker van de hoofdpijn en braakt daarbij soms
A. Dit is verdacht voor (ernstige) migraine)
B. Dit past bij een ernstige vorm van spanningshoofdpijn
C. Dit is verdacht voor een verhoogde intracraniële druk
D. Dit past bij ernstige hypertensie

A

C. Dit is verdacht voor een verhoogde intracraniële druk

87
Q

Hier volgt een aantal symptomen die elk op zich zou kunnen passen bij verhoogde intracraniële druk (ICD). Welk symptoom is beslist niet typisch voor verhoogde ICD?
A. Stuwingspapillen
B. Te snelle groei van de schedel bij zuigelingen
C. Verticale blikparese bij onderzoek van de hersenzenuwen
D. Hoofdpijn die optreedt in verticale houding en verdwijnt bij liggen

A

D. Hoofdpijn die optreedt in verticale houding en verdwijnt bij liggen

88
Q

Een 15-jarige jongen heeft sinds 1 week de volgende verschijnselen, toenemend in ernst: mimiek arm gelaat, niet goed sluitende oogleden met naar boven draaiende ogen, zeer pijnlijke parese van beide benen (vnl proximaal) en armen (ook proximaal) met areflexie. Dit past het best bij:
A. Polyradiculoneuropathie (Guillain Barre)
B. Polyneuropathie
C. Myasthenia gravis
D. Acute disseminerende encefalomyelitis (ADEM)

A

A. Polyradiculoneuropathie (Guillain Barre)

89
Q
Bij een 4-jarige jongen, die laat is gaan lopen en nu veel struikelt, waggelend loopt en een creatine kinase in bloed heeft van 9.000 U/l denkt met allereerst aan:
A. Myositis
B. Ziekte van duchenne
C. Cardiomyopathie
D. Ziekte van Henoch-schonlein
A

B. Ziekte van duchenne

90
Q
Kinderen 2- 10 jaar hebben een lager serum-kreatinine dan bij volwassenen doordat zij
A. Een lagere renale klaring hebben 
B. Een hogere renale klaring hebben 
C. Meer tubulaire excretie hebben 
D. Minder spiermassa hebben
A

D. Minder spiermassa hebben

91
Q

Hypertensie bij een 2-jarig meisje:
A. Kan berusten op zogenaamde essentiële hypertensie
B. Heeft meestal een renovasculaire achtergrond
C. Komt niet voor
D. Berust in de meeste gevallen op een bijnier hyperplasie

A

B. Heeft meestal een renovasculaire achtergrond

92
Q

13-jarig meisje met sinds 2 dagen hoofdpijn en bruine urine. 10 dagen geleden keelpijn. Beste therapie:
A. Breedspectrum AB
B. Zout en vochtbeperking, antihypertensiva
C. Calorierijke voeding, extra water en zout suppletie, 1-HO Vit D
D. Corticosteroïden, zoutbeperking

A

B. Zout en vochtbeperking, antihypertensiva

93
Q

Achmed, 15 jaar is in contact gekomen met tbc en moet rifampicine gaan gebruiken. Hij gebruikt al langer metoprolol en amlodipine ivm hypertensie. Welke stelling is juist?
A. Rifampicine gebruikt heeft geen invloed op het gebruik van de anti-hypertensiva
B. Rifampicine kan niet samen met de anti-hypertensiva gebruikt worden ivm toxiciteit C. Rifampicine kan de werking van de anti-hypertensiva versterken
D. Rifampicine kan de werking van de anti-hypertensiva verminderen

A

D. Rifampicine kan de werking van de anti-hypertensiva verminderen

94
Q

De renale eliminatie van geneesmiddelen bij neonaten (kinderen t/m een maand oud) is kleiner dan die bij volwassenen. Wat is/zijn hiervan de oorzaak/oorzaken?
A. Bij neonaten heeft het albumine een verminderde affiniteit om geneesmiddelen te binden dan bij een volwassene
B. Neonaten hebben minder albumine in het bloed dan een volwassene
C. De glomerulaire en tubulaire filtratie zijn minder dan bij een volwassene
D. Alleen de tubulaire secretie is minder dan bij een volwassene

A

C. De glomerulaire en tubulaire filtratie zijn minder dan bij een volwassene

95
Q
Jan Hendrik, 5 jaar heeft al 1 jaar erge hoofdpijn. Geen andere klachten. Zijn bloeddruk is 200/120 aan armen en benen. De kans is het grootst dat hij:
A. Een nierarteriestenose heeft 
B. Essentiele hypertensie heeft 
C. Een coactatio aortae heeft 
D. Een feochromocytoom heeft
A

A. Een nierarteriestenose heeft

96
Q

Een antenataal vastgestelde hydronefrose wijst op:
A. Berust meestal op een subpelviene stenose
B. Behoeft altijd chirurgische correctie
C. Voorspelt een chronische nierinsufficiëntie
D. Wijst op een ernstige urologische pathologie

A

A. Berust meestal op een subpelviene stenose

97
Q

3-jarig jongentje met aanval van erg veel pijn in de flank. Echo nier laat dit beeld zien:
Dit past bij:
A. Subpevine stenose (hydronefrose) B. Acute glomerulonefritis
C. Nierstenen
D. Acute pyelnefritis

A

C. Nierstenen

98
Q

8 jaar, koorts, pijn in linkerzij. Sediment. Veel leuco’s. Sij heeft ws:

A

Acute pyelonefritis

99
Q
Lieve, 8 jaar heeft 39 koorts en heftige pijn in haar linkerzij. Sediment: zeer veel leukocyten. Zij heeft waarschijnlijk:
A. Ongecompliceerde blaasontsteking 
B. Acute pyelonefritis
C. Acute glomerulonefritis
D. Salpingitis
A

B. Acute pyelonefritis

100
Q

Haar behandeling voor acute pyelonefritis
A. Breedspectrum AB voor 7 dagen iv gericht op gram negatieve bacteriën
B. Breedspectrum AB voor 7 dagen iv gericht op gram positieve bacteriën
C. Breedspectrum AB oraal gericht op gram negatieve bacteriën
D. Nitrofurantoine 4x daags gedurende ten minste 7 dagen

A

C. Breedspectrum AB oraal gericht op gram negatieve bacteriën

101
Q

16-jarige jongen met sinds enkele dagen toenemende benauwdheid, snelle ademhaling en opvallende bleekheid. Plast altijd veel. Meest waarschijnlijke diagnose is
A. Acute metabole ontregeling (methylmalonzuur acidemie)
B. DM
C. Chronische nierinsufficiëntie
D. TBC

A

C. Chronische nierinsufficiëntie

102
Q

Meest passende diagnose bij een 14-jarige opvallend klein meisje met sinds enkele dagen toenemende benauwdheid. Snelle ademhaling en opvallende bleekheid is
A. DM
B. Chronische nierinsufficiëntie
C. Acute metabole ontregeling bij methylmalonzuur acidemie D. Pneumonie

A

B. Chronische nierinsufficiëntie

103
Q

Urethrakleppen:
A. Zijn onschuldige vliezen in de urethra
B. Komen zowel bij jongens als bij meisjes voor
C. Kunnen terminale nierinsufficiëntie tot gevolg hebben
D. Verraden zich altijd door een slappen urinestraal bij een zuigeling

A

C. Kunnen terminale nierinsufficiëntie tot gevolg hebben

104
Q

De meest voorkomende oorzaak van obstructieve uropathie bij jongetjes is

  1. Primair obstructieve mega-ureter
  2. Ureterocele
  3. Urethrakleppen
  4. Ectopische ureter
A
  1. Urethrakleppen
105
Q

Meisje van 9 maanden dat slecht groeit, vaak spuugt en opvallend veel plast. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?
A. DM
B. Chronische nierinsufficiëntie
C. Nefrotisch syndroom
D. Membranoproliferatieve glomerulonefritis

A

B. Chronische nierinsufficiëntie

106
Q

De levensvatbaarheid van een foetus met een ernstige nierinsufficiëntie wordt na de geboorte bepaald door

  1. Glomerulaire nierfunctie
  2. Tubulaire nierfunctie
  3. Hersenontwikkeling
  4. Longontwikkeling
A
  1. Longontwikkeling
107
Q

Een 10-jarig jongetje wordt opgenomen met een acute nierinsufficiëntie. Kalium is 8,9 mmol/L. Hij is niet erg overvuld. Dit is zijn ecg: De beste therapie op dit moment is:
A. Glucose/ insuline en salbutamol verneveld
B. Na-bicarbonaat, resonium en Ca iv
C. Furosemide, resonium en Ca iv
D. Glucose/insuline, salbutamol verneveld en Ca iv

A

D. Glucose/insuline, salbutamol verneveld en Ca iv

108
Q

Hoogcalorische voeding bij een zuigeling met chronische nierinsufficiëntie leidt tot toename van de groei. Ervan uit gaande dat de nierfunctie niet verandert zal hierdoor:
A. Het serum creatinine stijgen en het s-ureum dalen
B. Het serum ureum stijgen en het s-creatinine dalen
C. Zowel het serum-creatinine en serum-ureum dalen
D. Beide waarden zullen niet veranderen

A

A. Het serum creatinine stijgen en het s-ureum dalen

109
Q
Een hoog serum creatinine bij een laag serum ureum bij een kind van 3 jaar past bij:
A. Een darmbloeding
B. Een verminderd circulerend vermogen 
C. Anabolie
D. Eiwitafbraak
A

C. Anabolie

110
Q

Weinig spiermassa bij kinderen leidt bij een geschatte nierfunctie op grond van het serum kreat volgens Schwartz:
A. Een goede inschatting van de nierfunctie mits bij normale tubulaire functie
B. Een goede inschatting van de nierfunctie onafhankelijk van de tubulaire functie
C. Leidt tot een overschatting van de nierfunctie
D. Leidt tot een onderschatting van de nierfunctie

A

C. Leidt tot een overschatting van de nierfunctie

111
Q
Groeistoornissen bij kinderen met een chronisch nierinsufficiëntie kan ontstaan door een tekort aan
A. Water en zout
B. Calorieën
C. GH
D. Alle bovenstaande antwoorden.
A

D. Alle bovenstaande antwoorden.

112
Q

Kinderen met een ernstige chronische nierinsufficiëntie (klaring 15-25 ml/min) Typisch is dat zij:
A. Vaak opvallend weinig symptomen hebben
B. Vaak opvallend weinig plassen
C. Vaak pijn aangeven in beide nierloges
D. Vaak macroscopische hematurie hebben

A

A. Vaak opvallend weinig symptomen hebben

113
Q
13-jarig meisje met sinds 2 dagen hoofdpijn en cola-kleurige urine. 10 dagen geleden keelpijn. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?
A. Banale UWI
B. Nefrotisch syndroom 
C. Acute pyelonefritis
D. Acute glomerulonefritis
A

D. Acute glomerulonefritis

114
Q
De meest waarschijnlijke diagnose bij een 12 jarig meisje met acute hoofdpijn, hypertensie en donker gekleurde urine, 2 wkn na een keelontsteking is:
A. Nefrotisch syndroom
B. Post- infectieuze glomerulonefritis 
C. Pyelonefritis
D. Interstitiële nefritis
A

B. Post- infectieuze glomerulonefritis

115
Q

Tim, 7 jaar, groeit slecht. Hij past al jaren erg veel en komt niet goed mee met gymnastiek. Goede leerprestaties. Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen en niet bleek. Dit past het beste bij.
A. Primaire tubulaire acidose
B. Chronische nierinsufficiëntie C. DM1
D. DM2

A

A. Primaire tubulaire acidose

116
Q

Een 6 maanden oude zuigeling met failure to thrive, polyurie, neiging tot dehydratie, zeer lage serumfosfaat, kalium, magnesiumgehaltes en een ernstige acidose. Dit past bij:
A. Fanconi syndroom (proximale tubulaire stoornis)
B. Distale tubulaire stoornis
C. Chronische nierinsufficiëntie
D. Acute nierinsufficiëntie

A

A. Fanconi syndroom (proximale tubulaire stoornis)

117
Q
Jongen, 4 jaar, sinds een paar dagen dikke ogen en een bolle buik. Vorige week verkouden en keelpijn. Meest ws diagnose:
A. Acute glomerulonefritis 
B. Nefrotisch syndroom 
C. Acute pyelonefritis
D. Anafylactische reactie
A

B. Nefrotisch syndroom

118
Q
Beste therapie van nefrotisch syndroom
A. Antihypertensiva + vochtrestrictie 
B. Prednison
C. Amoxicilline + gentamycine
D. Amoxicilline/clavulaanzuur
A

B. Prednison

119
Q
Een 4-jarig meisje met gegeneraliseerd oedeem met ascites in aansluiting op een luchtweginfectie zonder verdere klinische symptomen en met een normale bloeddruk heeft waarschijnlijk?
A. Allergische reactie
B. Nefrotisch syndroom 
C. Een glomerulonefritis 
D. Decompensatio cordis
A

B. Nefrotisch syndroom

120
Q

Enuresis nocturna:
A. Verdient nader onderzoek indien op 10-jarige leeftijd nog aanwezig
B. Reageert altijd goed op desmopressine (minrin)
C. Komt vaak familiair voor
D. Gaat ook vaak gepaard met incontinentie overdag

A

C. Komt vaak familiair voor

121
Q

Een gezonde zuigeling van 12 maanden heeft ten opzichte van een volwassene vooral
A. Verminderd vermogen om de urine te concentreren
B. Een verminderd glomerulaire klaring
C. Een verminderd vermogen om zout vast te houden
D. Een verminderd vermogen om fosfaat vast te houden

A

A. Verminderd vermogen om de urine te concentreren

122
Q

Jimmy wordt verdacht van een UWI. Bij via een plaszakje verkregen urine wordt het volgende gevonden: 104 CFU/ml E Coli.
A. Dit past bij een UWI. Hij moet worden behandeld
B. Dit is te weinig bacteriegroei voor een UWI: niet behandelen C. Dit is te weinig groei voor een UWI, opnieuw katheteriseren
D. Dit past bij contaminatie

A

D. Dit past bij contaminatie

123
Q

Jimmy wordt verdacht van UWI. Bij blaaskatheterisatie wordt het volgende gevonden: 104 CFU/ml E Coli
A. dit past bij een UWI. Hij moet worden behandeld
B. dit is te weinig bacteriegroei voor een UWI: niet behandelen C. Dit is te weinig groei voor een UWI, opnieuw katheteriseren
D. dit past bij contaminatie

A

A. dit past bij een UWI. Hij moet worden behandeld

124
Q

Bij Jordi, 3 jaar wordt met behulp van een plaszakje urine afgenomen voor kweek. Uitslag: meerdere kolonies bacteriën. Coli groei 103-104, ook enkele coagulase negatieve stafylokok. Deze kweek:
A. Is onjuist afgenomen en daardoor niet te interpreteren
B. Toont te weinig groei en kan daarom als negatief worden afgegeven
C. Past bij een UWI door meerdere bacteriën en behandeling dient daarop aangepast te
worden
D. Past bij een E. coli infectie: de stafylokok is verontreiniging

A

A. Is onjuist afgenomen en daardoor niet te interpreteren

125
Q

UWI’s bij meisjes
A. Behoeven i.t.t. bij jongens geen aanvullend onderzoek naar urologische afwijkingen
B. Komen minder vaak voor dan bij jongens
C. Zijn vaak het gevolg van “dysfunctional voiding”
D. Leiden nooit tot nierfunctieverlies

A

C. Zijn vaak het gevolg van “dysfunctional voiding”

126
Q
Roos, 15 jaar oud heeft afgelopen jaar al 3 maal een blaasontsteking gehad. Voorheen nooit klachten. Zij plast ongeveer 2x/dag. Meest waarschijnlijke diagnose bij haar:
A. Dysfunctional voiding 
B. Urethrakleppen
C. Ureterocele
D. Subpelvine stenose
A

A. Dysfunctional voiding

127
Q

Een 6-jarig meisje, voorheen zindelijk, niet ziek meisje dat klaagt over buikpijn en natte broeken heeft. Meest waarschijnlijke diagnose is:
A. Bekkenbodem dyssynergie B. Cystitis
C. Pyelonefritis
D. Glomerulonefritis

A

B. Cystitis

128
Q
Kevin, 8 maanden oud, heeft 3 dagen koorts tot 39,8, pols 110/min hij is jengelig, snotterig en drinkt matig. Plast goed. Meest ws diagnose:
A. Sepsis
B. Pneumonie 
C. Meningitis 
D. Virale LUWI
A

D. Virale LUWI

129
Q
Een 12-jarig meisje klaagt over heftige buikpijn en pijn bij het plassen. Ze heeft deze klachten nog nooit eerder gehad. Geen koorts. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?
A. Banale UWI
B. Nefrotisch syndroom 
C. Acute pyelonefritis
D. Acute glomerulonefritis
A

A. Banale UWI

130
Q

Bij een niet palpabele testes bij een zuigeling geldt het volgende
A. Dit is een normale bevinding en hoeft niet vervolgd te worden
B. Dit wijst altijd op een hormonale stoornis
C. Dit kan behandeld worden door hormonale therapie (GNRH)
D. In deze situatie is echografie van de onderbuik geïndiceerd indien de testes niet hoog in
het scrotum of lieskanaal te voelen zijn

A

D. In deze situatie is echografie van de onderbuik geïndiceerd indien de testes niet hoog in
het scrotum of lieskanaal te voelen zijn

131
Q
Niet ingedaalde testes dienen te worden geopereerd
A. Voor 6 maanden 
B. Voor 12 maanden 
C. Voor 18 maanden 
D. Voor 24 maanden
A

B. Voor 12 maanden

132
Q
Een grote niet pijnlijk en licht doorlaatbare zwelling van het scrotum bij een 5 maanden oude zuigeling berust waarschijnlijk op een:
A. Varicoceles
B. Maligne testis tumor 
C. Hydrocèle
D. Torsio testis
A

C. Hydrocèle

133
Q
8 maanden oude jongen, pijnloze gezwollen balzak. Geeldoorschijnend met lampje (diafaan). Meest ws diagnose is:
A. Torsio testiculaire appendix 
B. Liesbreuk
C. Torsio testes
D. Hydrocèle
A

D. Hydrocèle

134
Q

12 maanden oude jongen met een pijnloze zwelling in de lies. Meest waarschijnlijke diagnose:
A. Torsio testiculaire appendix B. Liesbreuk
C. Torsio testis
D. Hydrocèle

A

B. Liesbreuk

135
Q
Een 10-jarig meisje kan de laatste tijd haar neus niet goed aanwijzen en heeft een waggelende loopgang. Zij is niet suf. Dit is het meest verdacht voor:
A. Encefalitis
B. Meningitis
C. Subduraal hematoom 
D. Medulloblastoom
A

D. Medulloblastoom

136
Q

Een medulloblastoom leidt tot evenwichtsstoornissen want
A. Het kind heeft hoge intracraniële druk
B. De tumor drukt op de oogzenuwen
C. De tumor bevindt zich in het cerebellum
D. De tumor zaait altijd uit

A

C. De tumor bevindt zich in het cerebellum

137
Q
Tim, 2 jaar oud. Heeft een grote massa in de buik en hypertensie. Hij heeft het meest waarschijnlijk:
A. Wilms tumor
B. Hepatoblastoom 
C. Neuroblastoom 
D. Lymfoom
A

C. Neuroblastoom

138
Q
Een neuroblastoom kan metastaseren naar:
A. bot/beenmerg
B. lever
C. huid
D. alle bovenstaande
A

D. alle bovenstaande

139
Q
Meest waarschijnlijke diagnose bij een 2-jarig meisje met een grote pijnloze zwelling in de buik, opvallende bleekheid, hypertensie, buikpijn en bot pijn is:
A. Nefroblastoom
B. Neuroblastoom
C. Hepatoblastoom 
D. Ziekte van hodgkin
A

B. Neuroblastoom

140
Q
De volgende maligne aandoening bij een kind is vaak genetisch bepaald
A. Osteosarcoom 
B. Ponsglioom
C. Retinoblastoom 
D. ALL
A

C. Retinoblastoom

141
Q

mmy, 9 jaar met hypertensie wordt verdacht van een feochromocytoom. Wat is de voorkeursbehandeling?
A. Chirurgische verwijdering v.d. tumor met preoperatieve blokkering met a en eventueel –blokkers
B. Chirurgische verwijdering v.d. tumor direct gevolgd door langdurige blokkering met a en eventueel –blokkers
C. Medicamenteuze behandeling met radioactief gelabelde catecholamine precursors
D. Medicamenteuze behandeling met cytostatica i.c.m. tenminste 2 verschillende klassen
antihypertensiva

A

A. Chirurgische verwijdering v.d. tumor met preoperatieve blokkering met a en eventueel –blokkers

142
Q
De symptomen van leukemie bij kinderen zijn
A. geelzien en jeuk
B. vermoeidheid en blauwe plekken 
C. Hoofdpijn en benauwdheid
D. bleek zien en diarree
A

B. vermoeidheid en blauwe plekken

143
Q
Welke vorm van kanker komt op de kinderleeftijd het meeste voor?
A. ALL
B. Wilms
C. Osteosarcoom 
D. Hersentumor
A

A. ALL

144
Q
Trombocyten 30 mmol/L, leukocyten 25 mmol/L. Zij heeft meest waarschijnlijk?
A. ALL
B. Ziekte van pfeiffer
C. AML
D. Een maligne lymfoom
A

A. ALL

145
Q
De behandeling van ALL bestaat uit:
A. Radiotherapie
B. Chemotherapie
C. Chemotherapie + radiotherapie
D. Chemotherapie + radiotherapie + chirurgie
A

B. Chemotherapie

146
Q
Rosa, 4 jaar is al een tijdje erg moe. Ze heeft een hepatosplenomegalie. Haar bloedbeeld: Hb 4,0 mmol/L trombos 30, leucos 10. Diagnose: common ALL. Liquor is schoon. Prognose:
A. Slecht <20 % 5 jaar overleving
B. Matig <40 % 5 jaar overleving
C. Redelijk 60-70 % 5 jaar overleving 
D. Goed: > 80 % 5 jaar overleving
A

D. Goed: > 80 % 5 jaar overleving

147
Q
De meest passende diagnose bij een 4-jarig kaukasisch meisje met een botpijn, een laag Hb en een trombopenie is:
A. Sickel cell anemie
B. Leukemie
C. IJzergebrek anemie 
D. Hemolytische anemie
A

B. Leukemie

148
Q
outer, 4 jaar oud heeft een grote tumor in de buik. Hij is totaal niet ziek. De meest gunstige diagnose voor wouter is een
A. Wilms tumor 
B. Neuroblastoom 
C. B-cel lymfoom 
D. T-cel lymfoom
A

A. Wilms tumor

149
Q
Een Wilmstumor
A. Komt vaak voor bij kinderen, 5 jaar 
B. Komt niet voor in beide nieren
C. Zaait frequent uit naar het bot
D. Is vaak goedaardig
A

A. Komt vaak voor bij kinderen, 5 jaar

150
Q

Sally ondergaat een onderhoudskuur ivm een Bcel lymfoom. Ze is thuis tussen 2 kuren. Sally heeft plots blaasjes. Ze is daarbij niet ziek.
A. Moet direct opgenomen worden om iv aciclovir te krijgen
B. Moet direct gezien worden, maar alleen opgenomen als zij ziek is
C. Moet maandag gezien worden en alleen worden behandeld met aciclovir als zij ziek is
D. Hoeft alleen gezien te worden als zij ziek is.

A

A. Moet direct opgenomen worden om iv aciclovir te krijgen

151
Q
Radiotherapie op het hoofd kan leiden tot
A. Anemie
B. Visusstoornis
C. Dm
D. Groeihormoontekort
A

D. Groeihormoontekort

152
Q

Late hartschade na de behandeling van leukemie is meestal een complicatie van:
A. Frequente infecties
B. Chemotherapie
C. De hoge bloeddruk bij prednison en dexamethason D. Radiotherapie

A

B. Chemotherapie