Toetsvragen 2 Flashcards

1
Q
Perinatale asfyxie leidt tot:
A. Hypoxie, hypercapnie en acidose 
B. Hypoxie, hypocapnie en acidose 
C. Hypoxie, hypocapnie en alkalose 
D. Hypoxie, hypercapnie en alkalose
A

A. Hypoxie, hypercapnie en acidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Klinische verschijnselen van ademhalingsproblemen bij de pasgeborene zijn

A

kreunen, neusvleugelen en intrekkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Intercostale intrekkingen die worden gezien bij respiratoir insufficiëntie bij kinderen worden veroorzaakt door:
A. Het gebruik van ademhalingsspieren
B. Toegenomen negatieve intra-thoracale druk door toegenomen ademarbeid
C. Toegenomen spierspanning van de intercostaal spieren
D. Hogere ademhalingsfrequentie

A

B. Toegenomen negatieve intra-thoracale druk door toegenomen ademarbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke stelling(en) zijn waar?

  1. Intra thoracale pathologie van de luchtwegen leidt tot expiratoire belemmering (piepen)
  2. Extra thoracale pathologie van de luchtwegen leidt tot inspiratoire belemmering (stridor)
A

Waar en waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Astma:
A. Heeft altijd een allergische oorzaak
B. Wordt bij zuigeling vaak veroorzaakt door allergie tegen huisstofmijt
C. Leidt nooit tot een dusdanige respiratoire insufficiënte, dat beademing noodzakelijk is D. Wordt doorgaans in eerste instantie behandeld met een betasympathico-mimeticum

A

D. Wordt doorgaans in eerste instantie behandeld met een betasympathico-mimeticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
Welke van de volgende symptomen geeft het best aan dat er sprake is van een zeer ernstige astma aanval?
A. Opgeheven ademgeruis
B. Intrekkingen
C. Verlengd piepend expirium 
D. Verhoogde ademfrequentie
A

A. Opgeheven ademgeruis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
Timo heeft astma, waarvoor salbutamol wordt voorgeschreven. Wat is een frequent voorkomende bijwerking van dit middel?
A. Bradycardie
B. AV-blok
C. Hyperkaliëmie 
D. Tremor
A

D. Tremor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Btissan is 15 jaar en heeft astma. Ze vertelt dat ze de laatste tijd weer benauwd is en de inhalatiemedicijnen niet goed meer werken. De meest waarschijnlijke reden hiervan is
A. Ze is gaan roken
B. Er is een huisdier in huis gekomen
C. Ze heeft een ander soort benauwdheid (bv. Hyperventilatie)
D. Alle drie

A

D. Alle drie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
Welke prikkel kan een astma-aanval uitlokken bij een kind met allergisch astma?
A. Sigarettenrook
B. Mist
C. Inspanning
D. Alle antwoorden zijn juist
A

D. Alle antwoorden zijn juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
Meisje, 3 jaar, acute benauwdheid, geen koorts. Bekend met eczeem. Meest waarschijnlijke diagnose is:
A. Astma
B. Laryngitis subglottica 
C. Epiglottitis
D. Bacteriële pneumonie
A

A. Astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
4-jarig meisje, erg benauwd, praat staccato, verkouden, hoest, expiratoire & inspiratoire stridor, temp 38,0. Meest waarschijnlijke diagnose:
A. Laryngitis subglottica 
B. RSV-infectie
C. Kinkhoest
D. Astma
A

D. Astma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beste therapie voor ernstige astma:
A. Macrolide antibioticum
B. Vernevelen met hoge dosering inhalatiecorticosteroïden
C. Beta2 mimetica vernevelen, O2 geven, stootkuur prednison per os of iv
D. O2, monitorbewaking, overweeg intuberen en beademen

A

C. Beta2 mimetica vernevelen, O2 geven, stootkuur prednison per os of iv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
Een kind met de trias koorts, hoesten en tachypneu heeft klassiek een:
A. Bronchiolitis 
B. Pneumonie 
C. Laryngitis
D. Astma-aanva
A

B. Pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
Opgeheven ademgeruis onder i.c.m. bronchiaal ademen hoort het best bij:
A. Pneumothorax 
B. Pneumonie
C. Pleuravocht 
D. Atelectase
A

B. Pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
Een pneumonie kenmerkt zich door:
A. Een inspiratoire stridor
B. Een snelle en diepe ademhaling
C. Een hypersonore percussie bij palpatie van de borst 
D. Een tachypneu
A

D. Een tachypneu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
4-jarig jongetje met beetje hoesten, een snelle ademhaling, 39,5 koorts en extreme buikpijn. Meest waarschijnlijke diagnose
A. Virale gastro-enteritis
B. Bacteriële gastro-enteritis 
C. Sepsis
D. Onderkwab pneumonie
A

D. Onderkwab pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
Een 4-jarig jongetje met tachypneu en dyspnoe, hoge koorts, ziek, hoest minimaal. Diagnose?
A. Laryngitis subglottica 
B. RSV-infectie
C. Kinkhoest
D. Bacteriële pneumonie
A

D. Bacteriële pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
Dylan is prematuur geboren bij 26 weken. Op de leeftijd van 1 maand wordt hij toenemend kortademig en zuurstofbehoeftig. Gezien de afwijkingen op de foto is de meest waarschijnlijke diagnose:
A. Pneumonie
B. Pneumothorax
C. IRDS
D. Decompensatio cordis
A

A. Pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
Fiona, 8 jaar, hoest en ademt snel, klaag over hoofdpijn, is weinig ziek. X-thorax:
Zij heeft waarschijnlijk:
A. Mycoplasma pneumonie 
B. Streptokokken pneumonie 
C. Longembolie
D. TBC
A

B. Streptokokken pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
Zieke jongen, tachypneu. X-thorax: Dit beeld past het best bij:
A. Decompensatio cordis
B. Mycoplasma pneumonie 
C. Streptokokken pneumonie 
D. Virale bronchopneumonie
A

C. Streptokokken pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een 1e lijn behandeling van een pneumonie geschiedt met

A

amoxicilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
Amoxicilline is geïndiceerd bij:
A. Mycoplasma pneumonie
B. Stafylokokken pneumonie
C. Pneumokokken pneumonie
D. Pneumocystis carinii pneumonie
A

C. Pneumokokken pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
Claritromycine is geïndiceerd bij
A. Stafylokokken pneumonie
B. Mycoplasma pneumonie
C. Schimmel pneumonie
D. Pneumocystis carinii pneumonie
A

B. Mycoplasma pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Een atypische (mycoplasma) pneumonie dient bij voorkeur te worden behandeld met
A. Een macrolide antibioticum (bv. claritromycine)
B. Een penicilline
C. Een aminoglycoside antibioticum (bv. gentamicine)
D. Een breedspectrum bacteriocide antibioticum

A

A. Een macrolide antibioticum (bv. claritromycine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
Een heftig benauwde zuigeling van 3 maanden met wheezing heeft waarschijnlijk een:
A. Laryngomalacie
B. Bacteriële pneumonie 
C. RS bronchiolitis
D. Atypische pneumonie
A

C. RS bronchiolitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
Zoë is 5 maanden oud, ex pre en dysmatuur 28 weken, is toenemend zeer heftig benauwd en houdt af en toe op met ademen. Dit past het best bij:
A. RS-virus bronchiolitis 
B. Virale pneumonie
C. Astma bronchiale
D. Bacteriële pneumonie
A

A. RS-virus bronchiolitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
Wat is de meest voorkomende verwekker van een bronchiolitis op de kinderleeftijd:
A. Rhinovirus
B. Parainfluenzavirus type 3 
C. Respiratoir synctytieel virus 
D. Influenzavirus type B
A

C. Respiratoir synctytieel virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Tot de risicogroepen van een ernstig verloop van RSV bronchiolitis behoren:
A. Ex-prematuren
B. Kinderen met een congenitale hartaandoening
C. Kinderen met bronchopulmonale dysplasie
D. Al bovengenoemde

A

D. Al bovengenoemde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Ernstig verlopende bronchiolitis bij zuigelingen
A. Komt vooral in de zomermaanden veel voor
B. Kent geen seizoen voorkeur
C. Komt niet voor in de zomermaanden
D. Komt het hele jaar voor, maar vooral in de winter

A

C. Komt niet voor in de zomermaanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
Er is voldoende evidence dat de volgende medicatie de ziekteduur van ernstige RSV bronchiolitis kunnen bekorten:
A. Corticosteroïden
B. Beta-2-mimetica
C. Antivirale middelen
D. Geen van bovengenoemde
A

D. Geen van bovengenoemde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
Een weinig ziek, 3-jarig, fors benauwd kind met in en expiratoire stridor heeft waarschijnlijk:
A. Laryngitis subglottica 
B. Epiglottis
C. Astma aanval
D. Pneumonie
A

A. Laryngitis subglottica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q
Een 7 jaar oud, weinig ziek kind met een acuut optredende ernstige inspiratoire stridor en een blafhoest heeft zeer waarschijnlijk:
A. Een pneumonie
B. Een laryngitis subglottica 
C. Een epiglottis
D. Kinkhoest
A

B. Een laryngitis subglottica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q
Benauwd meisje van 8 jaar met sinds 2 dagen toenemende heftige inspiratoire en expiratoire stridor met weinig reactie op sprayen met salbutamol. Meest waarschijnlijke diagnose:
A. Astma
B. Laryngitis subglottica 
C. Epiglottitis
D. Bacteriële pneumonie
A

B. Laryngitis subglottica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q
Beste therapie voor laryngitis subglottica:
A. Prednison
B. Amoxicilline
C. Azithromycine
D. Amoxicilline/clavulaanzuur
A

A. Prednison

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

4-jarig jongetje, dat heftig benauwd is, inspiratoire stridor en een blafhoest heeft. Beste therapie is:
A. Macrolide AB
B. Vernevelen met hoge dosering inhalatie steroïde
C. Beta2 mimetica vernevelen, O2 geven, stoorkuur prednison per os of iv
D. O2, monitorbewaking, overweeg intuberen en beademen

A

B. Vernevelen met hoge dosering inhalatie steroïde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q
Tommy, 4 jaar is sinds 2 dagen heftig benauwd kind, heeft moeite met inademen en een blafhoest. Vooral ’s avonds klachten. Temp 38. Dit past bij:
A. Kinkhoest
B. Laryngitis subglottica 
C. Pneumonie
D. Astma
A

B. Laryngitis subglottica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q
Mohammed is 3 maanden oud en wordt op het consultatiebureau gezien. Hij is niet ziek maar bij inspectie valt op dat hij forse intrekkingen heeft bij inademing. Hij hoest niet. Moeder zegt dat dit altijd zo is. Dit past het best bij
A. Laryngitis subglottica 
B. Epiglottis
C. Laryngomalacie
D. Astma
A

C. Laryngomalacie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q
4-jarig jongetje, forse hoestbuien bij eten en als hij zich druk maakt, geeft dan ook over en lijkt erin te blijven. Meest ws diagnose:
A. Laryngitis subglottica 
B. RSV-infectie
C. Kinkhoest
D. Bacteriële pneumonie
A

C. Kinkhoest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q
Sally is geboren bij 28 weken. Op de tweede levensdag wordt zij toenemend benauwd en moet worden beademd. Ze heeft geen koorts. Gezien de afwijkingen op de thoraxfoto heeft ze waarschijnlijk een
A. IRDS (hyaline membraan ziekte) 
B. Dubbelzijdige pneumonie
C. Dubbelzijdige pneumothorax
D. Decompensatio cordis
A

A. IRDS (hyaline membraan ziekte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q
Een van de oorzaken van IRDS is
A. Langdurig beademing
B. Surfactant te kort
C. Nier agenesie
D. Persisterende open ductus Botalli
A

B. Surfactant te kort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

TBC dient behandeld te worden met 3 of 4 tuberculostatica tegelijk gedurende 6 maanden. Waarom zoveel en zolang?
A. De bacterie repliceert traag en is vaak lange tijd inactief; tuberculostatica werken alleen tijdens actieve replicatie
B. Er bestaan ook in NL veel resistente stammen

A

A. De bacterie repliceert traag en is vaak lange tijd inactief; tuberculostatica werken alleen tijdens actieve replicatie
B. Er bestaan ook in NL veel resistente stammen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q
Chalid, 16 jaar hoest en heeft de volgende thoraxfoto:
Dit is suspect voor:
A. Mycoplasma pneumonie 
B. Streptokokken pneumonie 
C. Longmetastasen
D. TBC
A

D. TBC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q
Met een neusbril kan zuurstof aan een kind worden gegeven. Het maximale fractionele zuurstofgehalte (FiO2) is:
A. 22 
B. 45 
C. 50 
D. 100
A

B. 45

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q
Een beademingstube moet bij een kind van 4 maanden bij voorkeur worden ingebracht
A. Via het rechterneusgat 
B. Via het linkerneusgat 
C. Niet via de mond
D. Maakt niet uit
A

D. Maakt niet uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

De ductus botalli ligt tussen de:

A

A. pulmonalis en aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q
4 maanden oud jongetje met sinds 2 maanden aanvallen van cyanose, snelle vermoeidheid en opvallend transpireren. Drinkt en groeit erg slecht. Beste aanvullende onderzoek:
A. Echo hart
B. Bloedkweek
C. Afhangende maagsonde 
D. Zweettest
A

A. Echo hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q
De QT-tijd bij een kind boven de 6 maanden dient korter te zijn dan:
A. 44 sec 
B. 33 sec 
C. 22 sec 
D. 11 sec
A

A. 44 sec

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q
Een van de 1e symptomen van een dreigende circulatoire insufficiëntie is:
A. Tachycardie
B. Capillary refill tijd van 1 seconde 
C. Een verlaagde bloeddruk
D. Tachypneu
A

A. Tachycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Een verhoogd lactaat hoort bij een circulatoire insufficiënte. Dit wordt veroorzaakt door:
A. Anaerobe glycolyse
B. Vernauwing van de arteriolen
C. Compensatie van de ketonlichaam productie
D. Geen van bovenstaande antwoorden is goed

A

A. Anaerobe glycolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q
De beste vloeistof om een kind te vullen bij een circulatoire insufficiëntie is:
A. Fysiologisch zout
B. albumine 20%
C. Gelofusine (een kolloid oplossing) 
D. Maakt niets uit
A

D. Maakt niets uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q
Bij de eerste opvang van een hypovolemische shock dient een kind te worden gevuld met:
A. 10ml/kg in 10 min
B. 20ml/kg in 10 min
C. 10ml/kg in een half uur
D. 20ml/kg in een half uur
A

B. 20ml/kg in 10 min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q
Wat is het middel van keuze bij reanimatie setting door een asystolie?
A. Norepinefrine 
B. Epinefrine
C. Atropine
D. Aspirine
A

B. Epinefrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q
Het ritme op deze ritmestrook is:
A. Ventrikel tachycardie
B. Supraventriuclaire achycardia 
C. Ventrikel fibrilleren
D. Sinus aritmie
A

C. Ventrikel fibrilleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Een 15-jarig meisje met cardiomyopathie wordt toenemend kortademig. Dit meisje is waarschijnlijk benauwd vanwege:
A. Een gecompliceerde dubbelzijdige pneumonie
B. Decompensatio cordis
C. Pneumothorax
D. Sepsis

A

B. Decompensatio cordis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q
Decompensatio cordis moet worden behandeld met: 
A. Hoge dosis diuretica
B. Antibiotica
C. Antibiotica met vaatvulling
D. Thoraxdrainage
A

A. Hoge dosis diuretica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Chronische decompensatio cordis bij een zuigeling kenmerkt zich door:
A. Frequent spugen
B. Heftig transpireren
C. Een gestoorde groei
D. Alle bovenstaande beweringen zijn juist

A

D. Alle bovenstaande beweringen zijn juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Een kind krijgt een plotselinge aanval met wegvallen en bleekheid. Wanneer moet je denken aan cardiale oorzaak?
A. Bij wegvallen bij langdurig staan
B. Bij aanval tijdens forse inspanning
C. Bij aanval bij ernstige emotionele stress D. Bij aanval bij koorts

A

B. Bij aanval tijdens forse inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q
Een vroege uiting van decompensatie cordis bij een zuigeling met een cor vitium is:
A. Zeer heftige benauwdheid
B. Centrale cyanose
C. Hepatomegalie
D. Rode verkleuring van de huid
A

C. Hepatomegalie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zijn de 4 kenmerken van de tetralogie van Fallot?

A

A. VSD
B. Rechter ventrikelhypertrofie (door de pulmonalis stenose)
C. Overrijdende aorta
D. Infundibulaire pulmonalis stenose

60
Q
Welke hartafwijking leidt gemakkelijk tot een centrale cyanose bij een neonaat?
A. VSD
B. ASD
C. Fallot
D. Aortaklep insufficiëntie
A

C. Fallot

61
Q
Maud, 2 mnden oud meisje heeft aanvallen van blauw zien is snel moe, drinkt slecht en transpireert opvallend veel. Meest waarschijnlijke diagnose is:
A. CF
B. Fallot
C. Polycythemia vera 
D. COPD
A

B. Fallot

62
Q
Jongen, 4 maanden oud heeft sinds 2 maanden aanvallen van cyanose, snelle vermoeidheid en opvallend transpireren. Drinkt en groeit slecht. Dat past het beste bij:
A. CF
B. Fallot
C. Sepsis
D. Polycythemia vera
A

B. Fallot

63
Q
Een heftig transpirerende zuigeling met diepblauwe lippen van 1 maand zou 1 van de volgende aandoeningen kunnen hebben:
A. Een VSD
B. Coarctatio aorta
C. Open ductus botalli 
D. Fallot
A

D. Fallot

64
Q

Een transpositie van de grote vaten:
A. Is een cyanotisch cor vitium met een normale longvaatvulling
B. Is een cyanotisch cor vitium met een verminderde longvaatvulling
C. Is een niet-cyanotisch cor vitium
D. Heeft vrijwel altijd een slechte prognose

A

A. Is een cyanotisch cor vitium met een normale longvaatvulling

65
Q

Een VSD
A. Kan symptoom loos verlopen
B. Kan gepaard gaan met vermoeidheidsklachten en groeivertragingen
C. Komt vaak aan het licht door optreden van een pneumonie
D. Alle bovenstaande beweringen kloppen

A

D. Alle bovenstaande beweringen kloppen

66
Q

VSD kenmerkt zich door:
A. Centrale cyanose
B. Tekenen van rechter kamer hypertrofie
C. Het bestaan van een rechts links shunt
D. Het optreden van pulmonale klachten

A

D. Het optreden van pulmonale klachten

67
Q

Een ASD
A. Verloopt altijd symptoomloos
B. Kan aanleiding zijn voor ernstige longvaatovervulling
C. Gaat bij grote defecten vaak gepaard met centrale cyanose
D. Kenmerkt zich door een rechts-links shunt

A

B. Kan aanleiding zijn voor ernstige longvaatovervulling

68
Q
Welke van de volgende congenitale hartaandoeningen gaat niet gepaard met centrale cyanose:
A. Fallot
B. ASD
C. Tricuspidalis atresie 
D. Truncus arteriosis
A

B. ASD

69
Q
Een supraventriculaire tachycardie bij een kind met het WPW-syndroom kan worden doorbroken met:
A. Warm water op het oog 
B. IJswater in het oor
C. Adenosine
D. Jugularis massage
A

C. Adenosine

70
Q
Welke hartafwijking kan gemakkelijk leiden tot een wegraking?
A. WPW-syndroom
B. Fallot
C. mitralisklep insufficiëntie
D. transpositie van de grote vaten
A

A. WPW-syndroom

71
Q
Welke cardiovasculaire afwijking wordt vaak gezien bij een onbehandelde ziekte van Kawasaki?
A. DVT
B. coronair aneurysmata
C. aortaklep insufficiëntie 
D. mitralisklep insufficiëntie
A

B. coronair aneurysmata

72
Q
Ziekte van kawasaki, hoe groot is de kans op cardiovasculaire afwijkingen?
A. 1-5% 
B. 5-10% 
C. 15-25% 
D. >50%
A

C. 15-25%

73
Q
14 jarige jongen, die in shock wordt opgenomen. Bloeddruk 80/40, pols 120/min. Na vulling 20 cc/kg NaCL 0.9% geen toename bloeddruk of afname pols, wel toenemend kortademig. Tevens ruwe systolische en diastolische souffle hoorbaar en onderstaande foto. Dit past het best bij een:
A. Pneumonie 
B. Endocarditis 
C. Myocarditis 
D. Pericarditis
A

D. Pericarditis

74
Q

Bij deze jongen zou de eerst volgende beleidstap moeten zijn:
A. Hoge dosis furosemide
B. Hartecho & ontlastende punctie pericard C. Cardiotonica iv
D. Bloedkweken en breedspectrum AB iv

A

B. Hartecho & ontlastende punctie pericard

75
Q
Joshua, 2 jaar oud, had in de zuigelingentijd last van koemelkallergie. De ouders hebben dieet gehouden en vragen of ze nu weer koemelk voor Joshua kunnen proberen. Hoe groot is de kans dat hij er op deze leeftijd tolerant voor is?
A. 10% 
B. 20% 
C. 70% 
D. 90%
A

D. 90%

76
Q
Een 8 weken oude zuigeling die flesvoeding krijgt en sinds 1 week bloederige ontlasting heeft, heeft mogelijk:
A. Coeliakie
B. Koemelkallergie 
C. Ziekte van crohn 
D. CU
A

B. Koemelkallergie

77
Q
Een 18 maanden oud jongetje dat sinds 8 maanden een afbuigende groeicurve heeft en vaak chagrijnig is. Bij onderzoek wat bolle buik. Meest waarschijnlijke diagnose is:
A. Gastro-oesofagale reflux 
B. Malrotatie
C. Coeliakie
D. Lactose-intolerantie
A

C. Coeliakie

78
Q

Een 1,5-jarig kind, dat sinds enkele maanden een afbuigende groeicurve heeft tot onder de 2 SD. Meest waarschijnlijke diagnose is:
A. Aangeboren skeletafwijking B. Kleine ouders
C. Coeliakie
D. Trisomie 21

A

C. Coeliakie

79
Q
elke aandoening veroorzaakt vlokatrofie van de dunne darm?
A. Infectie met HP
B. Infectie met blastocystis hominis 
C. CU
D. Coeliakie
A

D. Coeliakie

80
Q

Hoe stelt u bij een kind de diagnose coeliakie:
A. Onderzoek van de ontlasting
B. Alleen bloedonderzoek (anti-stoffen)
C. Alleen gastroduodenoscopie
D. Eerst bloedonderzoek (antistoffen), dan gastroduodenoscopie met biopsie

A

D. Eerst bloedonderzoek (antistoffen), dan gastroduodenoscopie met biopsie

81
Q
Een kind met recent gediagnosticeerde coeliakie dat geen melk verdraagt, heeft hoogstwaarschijnlijk:
A. Primaire lactose-intolerantie
B. Secundaire lactose-intolerantie 
C. Giardia
D. Koemelkallergie
A

B. Secundaire lactose-intolerantie

82
Q
Wat wordt niet door H. Pylori veroorzaakt:
A. Maagulcus
B. Maagcarcinoom 
C. MALT-lymfoom 
D. Vlokatrofie
A

D. Vlokatrofie

83
Q
Wat is bij kinderen geen sensitieve test voor H. pylori?
A. Gastroscopie
B. Serologie
C. Feces antigeen test 
D. 13C ureum ademtest
A

B. Serologie

84
Q
Bij een 13 jaar oud meisje met sinds 6 maanden bestaande buikpijn, verder normale ontlasting, maar een duidelijke ijzergebreksanemie, denkt u het meest aan een infectie met:
A. Salmonella
B. Rotavirus
C. Helicobacter pylori 
D. Blastocystis hominis
A

C. Helicobacter pylori

85
Q
Een 14-jarige jongen heeft sinds enkele maanden veel last van stekende pijn in de bovenbuik en braakt sinds 2 dagen helderrood bloed. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak?
A. Gastritis
B. Maagulcus
C. Maagcarcinoom
D. Mallory Weiss lesie
A

B. Maagulcus

86
Q
Een 14 maanden oude zuigeling die vanaf de leeftijd van 6 maanden van de groeicurve afbuigt heeft meest waarschijnlijk:
A. Obstipatie
B. Gastro-oesofageale reflux 
C. Coeliakie
D. Een parasitaire infectie
A

B. Gastro-oesofageale reflux

87
Q
Een zuigeling die op de leeftijd van 5 maanden van de groeicurve afbuigt heeft mogelijk:
A. Obstipatie
B. Gastro-oesofageale reflux 
C. Coeliakie
D. Een Rota virusinfectie
A

B. Gastro-oesofageale reflux

88
Q
Vanaf ongeveer welke leeftijd dient infantiele GE-reflux verdwenen te zijn?
A. 12 maanden
B. 18 maanden 
C. 24 maanden 
D. 36 maanden
A

B. 18 maanden

89
Q

De volgende dieetadviezen bij een GE-reflux bij een zuigeling kunnen zinvol zijn:
A. Gehydrolyseerde babyvoeding
B. Met Johannus broodpitmeel ingedikte voeding
C. Met water verdunde voeding
D. Calorie verrijkte voeding

A

B. Met Johannus broodpitmeel ingedikte voeding

90
Q
Wat is het percentage gezonde baby’s dat meer dan 1x per dag zal regurgiteren:
A. Meer dan 5% 
B. 10%
C. 20%
D. 40%
A

D. 40%

91
Q

Een verder gezonde zuigeling die meerdere keren per dag mondjes voeding opgeeft
A. Dient een 24 uurs ph meter te ondergaan
B. Hoeft niet nader onderzocht of behandeld te worden
C. Dient behandeld te worden met domperidon (motilium)
D. Dient ingedikte voeding te krijgen

A

B. Hoeft niet nader onderzocht of behandeld te worden

92
Q
6 maanden oud jongetje met braken, waterdunne diarree. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?
A. Pylorushypertrofie
B. Rota virus gastro-enteritis 
C. Salmonella gastro enteritis 
D. Ziekte van Hirschsprung
A

B. Rota virus gastro-enteritis

93
Q
De meest voorkomende darminfectie op de zuigelingenleeftijd wordt veroorzaakt door een:
A. Rota virus
B. Clostridium
C. Giardia lamblia 
D. Salmonella
A

A. Rota virus

94
Q
Een ernstig gedehydreerde zuigeling met acuut ontstane waterdunne diarree heeft waarschijnlijk
A. Een bacteriele gastro enteritis 
B. Een virale gastro enteritis
C. Een parasitaire gastro enteritis 
D. Coeliakie
A

B. Een virale gastro enteritis

95
Q

Jimmy, 8 weken oud, spuugt sinds 2 dagen alles uit en heeft diarree. Dit past het beste bij
A. Malpositie/malrotatie vd darm B. Gastro-enteritis
C. Gastroosofageale reflux
D. Ziekte van hirschprung

A

B. Gastro-enteritis

96
Q
Giardia-infectie, die veel klachten veel klachten veroorzaakt behandel je met:
A. Niets
B. Clioquinol
C. Flagyl (mitronidazol) 
D. Amoxicilline
A

C. Flagyl (mitronidazol)

97
Q
Welke parasiet is bij kinderen niet pathogeen
A. Dientamoeba fragilis 
B. Giardia lamblia
C. Endolimax nana
D. Toxoplasma gondii
A

C. Endolimax nana

98
Q
Een voorheen gezond meisje van 15 met sinds 4 dgn acuut diarree, koorts en rectaal bloedverlies heeft meest waarschijnlijk
A. Overloopdiarree
B. Crohn
C. Bacteriële gastro-enteritis 
D. Virale gastro-enteritis
A

C. Bacteriële gastro-enteritis

99
Q

De meest sensitieve test op een parasitaire infectie bij kinderen is:
A. 3x faeces onderzoek (triple feces test TFT)
B. Kweek van de ontlasting
C. Urineonderzoek
D. Aantonen van eosinofilie in het bloed

A

A. 3x faeces onderzoek (triple feces test TFT)

100
Q
Een zuigeling die meer dan 48 uur geen meconium heeft geloosd heeft mogelijk
A. Malrotatie
B. Oesofagusatrofie 
C. Hirschsprung
D. Invaginatie
E. Cystische Fibrosis
A

C. Hirschsprung

101
Q

14 dagen oud ziek jongetje met zeer heftig braken, dehydratie en een muur vol spuitende diarree na rectaal toucher. Dit is sterk verdacht voor:
A. Pyloryshypertrofie
B. Rota virus gastro enteritis C. Salmonella gastro enteritis
D. Ziekte van Hirschsprung

A

D. Ziekte van Hirschsprung

102
Q

Pylorushypertrofie
A. komt vooral voor op de leeftijd van 1-4 jaar
B. openbaart zich direct na de geboorte
C. openbaart zich tussen de 2e en 6e levensweek
D. komt vooral bij meisjes voor (nee, man: vrouw 4:1)

A

C. openbaart zich tussen de 2e en 6e levensweek

103
Q
6 weken oud jongetje met projectiel braken. Meest ws diagnose:
A. Pylorushypertrofie
B. Rota virus gastro enteritis 
C. Salmonella gastro enteritis 
D. Ziekte van Hirschsprung
A

A. Pylorushypertrofie

104
Q
Bij de verdenking op een inflammatoire darmziekte (ziekte van Crohn/ CU) is het meest belangrijke onderzoek bij kinderen:
A. Bloedonderzoek
B. Echo
C. Coloscopie
D. Gastro en coloscopie
A

D. Gastro en coloscopie

105
Q

Ziekte van Crohn is een:
A. Segmentale, transmurale ontsteking van de darm
B. Ontsteking van de submucose van de darm
C. Ontsteking van de mucosa van de darm
D. Continue transmurale ontsteking van de darm

A

A. Segmentale, transmurale ontsteking van de darm

106
Q
De ziekte van Crohn is een aandoening van de:
A. Maag
B. Dunne darm
C. Dikke darm
D. Van mond tot anus
A

D. Van mond tot anus

107
Q
Een 12 jaar oud meisje met een peri-anale fistel, diarree sinds 4 maanden en 5 kg gewichtsverlies heeft meest waarschijnlijk:
A. Coeliakie 
B. Crohn
C. Cu
D. Obstipatie
A

B. Crohn

108
Q
Meest waarschijnlijke diagnose bij een 15-jarige Hindoestaanse jongen met gewichtsverlies en rectaal bloedverlies is:
A. Invaginatie
B. Ziekte van Crohn 
C. Meckels divertikel
D. Coloncarcinoom
A

B. Ziekte van Crohn

109
Q
De meest passende diagnose bij een 10-jarig meisje met 6 maanden durende diarree, IJzergebrek anemie en een anale fistel is:
A. IBS
B. Ziekte van Crohn
C. CU
D. Een parasitaire darminfectie
A

B. Ziekte van Crohn

110
Q
CU is een aandoening van de
A. Maag
B. Dunne darm
C. Dikke darm
D. Van mond tot anus
A

C. Dikke darm

111
Q
Een 15 jaar oude jongen met sinds 5 maanden waterdunne en bloederige diarree en veel buikpijn heeft waarschijnlijk:
A. IBS
B. infectie met HP
C. CU
D. Een parasitaire darminfectie
A

C. CU

112
Q
Meest waarschijnlijke diagnose bij een 3 jarig jongetje met helder rood bloedbraken en status na Kasai operatie ivm galgangatresie op zuigelingenleeftijd is:
A. Gastritis
B. Oesofagus varices 
C. Maalulcus
D. Mallory weiss lesie
A

B. Oesofagus varices

113
Q
1 dag oude zuigeling met hosten, braken en bellenblazen en de volgende X-thorax: Dit beeld past het best bij een:
A. Oesophagus atresie
B. Tetralogie van Fallot
C. Transpositie van de grote vaten 
D. Groot VSD
A

A. Oesophagus atresie

114
Q

1 dag oude zuigeling met hoesten bolle buik, stikbuien met blauwe lippen, heftig braken en bellenblazen. Beste therapie is
A. Diuretica
B. Cardiotonica, zo nodig zuurstof toedienen
C. Maagsonde met zuigdrainage, snelle chirurgische correctie
D. Bij cyanotische aanval kind in hurkende positie, zuurstof, zo nodig morfine en propanolol

A

C. Maagsonde met zuigdrainage, snelle chirurgische correctie

115
Q
1 dag oude zuigeling met hoesten, bollebuik, stikbuien met blauwe lippen, heftig braken en bellenblazen. Meest ws diagnose:
A. Oesofagusatresie
B. Fallot
C. Groot vsd
D. Transpositie van de grote vaten
A

A. Oesofagusatresie

116
Q
Sally, 1 dg oud, hoest met stikbuien en blauwzien, braakt massaal en blaast bellen. Meest waarschijnlijke diagnose is:
A. CF
B. Fallot
C. Polycythemia vera 
D. Oesophagus atresie
A

D. Oesophagus atresie

117
Q
Heftig spugende neonaat met op de X-buikoverzicht een zogenaamde double-bubble. Dit past het best bij:
A. Duodenumatresie 
B. Hirschsprung
C. Oesofagusatresie 
D. Anusatresie
A

A. Duodenumatresie

118
Q
Jim, 1 dag oud, braak heftig. X-BOZ: Hij heeft waarschijnlijk:
A. Pylorushypertrofie 
B. Duodenumatresie 
C. Hirschsprung
D. Hoge anusatresie
A

B. Duodenumatresie

119
Q

Een zuigeling met galgangatresie moet bij voorkeur geopereerd worden voor:

A

6-8e levensweek

120
Q
Een 6 weken oude icterische zuigeling met een sterk verhoogd direct bilirubine heeft mogelijk een:
A. Croesus antagonisme 
B. ABO-antagonisme
C. G6PD deficiëntie
D. Galgangatresie
A

D. Galgangatresie

121
Q
Bij een 2-jarige jongen met koorts zonder focus en is in het verleden geopereerd aan zijn galwegen voor een galgangatresie (porto-enterostomie volgens Kasai) moet altijd 1 van de volgende diagnoses worden overwogen.
A. Virale hepatitis
B. Bacteriële cholangitis 
C. Bacteriële UWI
D. Virale infectie
A

B. Bacteriële cholangitis

122
Q
5 weken oude jongen, geel, niet ziek, ontkleurde ontlasting, krijgt flesvoeding. Meest ws diagnose:
A. Fysiologische icterus 
B. Biliaire atresie
C. G6PD deficiëntie
D. ABO-antagonisme
A

B. Biliaire atresie

123
Q
Een 10-jarige jongen die 6 weken geleden met zijn ouders op vakantie naar Egypte ging heeft nu een icterus. Waarschijnlijk heeft hij
A. Hepatitis A
B. Hepatitis B
C. Hepatitis E
D. Alle 3 goed mogelijk
A

A. Hepatitis A

124
Q
Transmissie van hepatitis B vindt de meest frequent plaats door:
A. Mond op mond kussen
B. Tandenborstel en scheermessen delen 
C. Gezamenlijk toiletgebruik
D. Geslachtsgemeenschap
A

B. Tandenborstel en scheermessen delen

125
Q

Familieleden van een persoon met chronisch hepatitis B worden door de GGD beschermd voor transmissie d.m.v.:
A. Informatie over het risico op transmissie
B. Passieve immunisatie
C. Actieve immunisatie
D. Het geven van gammaglobuline

A

C. Actieve immunisatie

126
Q
Fanny, 2 dagen oud braakt gallig. Er is mogelijk sprake van
A. Een bacteriële gastro-enteritis 
B. Een virale gastro-enteritis
C. Een malrotatie
D. Een oesofagusatresie
A

C. Een malrotatie

127
Q
Een 8 maanden oud jongetje huilt heel hard sinds een dag, braakt daarbij heftig en heeft bloed bij de ontlasting. Geen diarree en geen koorts. Meest waarschijnlijke diagnose is:
A. Bacteriële gastro-enteritis 
B. Malrotatie
C. Virale gastro-enteritis
D. Invaginatie
A

D. Invaginatie

128
Q
Een 14-jarige jongen, bekend met dunne darm poliepen, braakt gallig en heeft aanvallen van buikpijn. Hij heeft het meest waarschijnlijk last van:
A. Malrotatie
B. Invaginatie 
C. Virale infectie 
D. Darmkanker
A

B. Invaginatie

129
Q

Een invaginatie:
A. Vindt vooral plaats bij pasgeborenen
B. Treedt voornamelijk op na het 10e levensjaar
C. Moet altijd chirurgisch gecorrigeerd worden
D. Gaat vaak gepaard met aanvallen van heftig huilen en rectaal bloedverlies

A

D. Gaat vaak gepaard met aanvallen van heftig huilen en rectaal bloedverlies

130
Q

De diagnose obstipatie wordt gesteld op grond
A. Van de kliniek
B. Van typische afwijkingen op een X-BOZ
C. Van het typische beeld bij een colon-inloop foto
D. Van het typische beeld bij een echografie van de anus

A

A. Van de kliniek

131
Q
Een geobstipeerde zuigeling met een fissura ani behandel je met
A. Lactulose
B. Macrogol
C. Lidocane zalf
D. Lactulose en lidocaïne zalf
A

D. Lactulose en lidocaïne zalf

132
Q
Tijdens acute diarree is het aan te bevelen
A. Lactosevrije voeding te gebruiken 
B. Om vetrijk eten te vermijden
C. De 1e 24 uur niets te eten
D. Geen van de 3
A

D. Geen van de 3

133
Q

Peuter diarree
A. Kan het gevolg zijn van te veel vruchtensap drinken
B. Treedt vaak op in aansluiting op gastro-enteritis
C. Komt voor op een leeftijd tussen 6 en 40 maanden
D. Allen zijn goed

A

D. Allen zijn goed

134
Q
Meest waarschijnlijke diagnose bij een 3-jarig meisje met diarree zonder buikpijn en geen gewichtsverlies
A. Giardia
B. Bastocystis hominis 
C. Peuter diarree
D. Lactose-intolerant
A

C. Peuter diarree

135
Q

6 maande oud jongetje met braken, waterdunne diarree, temp 38. Belangrijkste therapie:
A. Rehydratie
B. Rehydratie & antibiotica bij dreigende sepsis
C. Chirurgische correctie
D. Antibiotica

A

A. Rehydratie

136
Q
4-jarig jongetje, dat slecht groeit, dikke polsen heeft en in het bloed erg hoog alkalisch fosfatase. Hand foto (links patiënt, rechts normaal bot): 
Dit past bij:
A. Osteoporose
B. Groeihormoon deficiëntie 
C. Rachitis
D. Ziekte van Paget
A

C. Rachitis

137
Q

3 jaar oud jongetje met opvallend kromme benen en dikke polsen:
A. Osteoporose
B. Rachitis
C. Chronische nierinsufficiëntie D. Syndroom van turner

A

B. Rachitis

138
Q
De beste therapie is:
A. Vitamine D
B. Glutenvrij dieet
C. Calcium suppletie
D. Optimaliseren voedingsintake
A

A. Vitamine D

139
Q

Tim, 15 jaar, basketbalspeler. Hij heeft een pijnlijke zwelling onder beide knieschijven. Dit past het best bij:
A. Osteochondritis dissecans
B. Ziekte van Osgood Schlatter: tractie apophysitis
C. Meniscus letsel
D. Kruisbanden letsel

A

B. Ziekte van Osgood Schlatter: tractie apophysitis

140
Q
Osteoporose bij kinderen wordt het best gediagnosticeerd door:
A. X-hand links 
B. X-knie
C. Dexa scan 
D. CT – scan
A

C. Dexa scan

141
Q
Meest waarschijnlijke diagnose bij een erg bleek 16-jarig meisje dat voornamelijk chips eet en de laatste tijd neiging heeft niet-eetbare dingen in haar mond te stoppen (pica gedrag) is:
A. Leukemie
B. IJzergebrek anemie 
C. Pernicieuze anemie 
D. Aplastisch anemie
A

B. IJzergebrek anemie

142
Q
Sheila, 15 jaar is erg moe. Ze heeft een apart dieet. Ze eet alleen maar chips en soms stukjes papier. Ze heeft een Hb van 4,5 mmol/L met een laag MCV. Ze heeft waarschijnlijk...
A. Macrocytaire anemie 
B. Hemolytische Anemie 
C. Aplastische anemie 
D. IJzergebrek anemie
A

D. IJzergebrek anemie

143
Q
Een 15-jarig meisje dat nogal onverstandig eet en zeer laag Hb heeft met een opvallend laag MCV heeft zeer waarschijnlijk een:
A. Hemolytische anemie 
B. Aplastische anemie 
C. IJzergebrek anemie 
D. Pernicieuze anemie
A

C. IJzergebrek anemie

144
Q

Een 3-jarige Creoolse jongen met een zeer laag Hb, een hoog LDH en een laag haptoglobine heeft zeer waarschijnlijk een:
A. Sickle cell anemie
B. IJzergebrek anemie
C. Aplastische anemie
D. Anemie als gevolg van een vitamine B12- deficiëntie

A

A. Sickle cell anemie

145
Q
Reticulose hoort bij:
A. Aplastische anemie
B. Sferocytose
C. Groeihormoon deficiëntie 
D. Red cell leukemia
A

B. Sferocytose